De lezers zullen gemerkt hebben dat ik over het algemeen geen voorstander ben van de Nieuwe Vertaling, echter er zijn een aantal uitzonderingen. Een van deze, is het dier dat de Statenvertalers "eenhoorn" noemden (Ps. 22; Ps. 29; Job 39) en deze vertaling sloot aan bij de Septuagint en de Vulgaat. Echter iedereen weet dat dit een fabeldier is en waarschijnlijk hebben ze de "neushoorn" ermee bedoeld.
Uit de beschrijving in Job 39:12-15 blijkt dat met Hebreeuwse reeëm een sterk dier met machtige horens wordt bedoeld. Zal de eenhoorn u willen dienen? Zal hij vernachten aan uw kribbe? Zult gij den eenhoorn met zijn touw aan de voren binden? Zal hij de laagten achter u eggen? Zult gij op hem vertrouwen, omdat zijn kracht groot is, en zult gij uw arbeid op hem laten? Zult gij hem geloven, dat hij uw zaad zal wederbrengen, en vergaderen tot uw dorsvloer?
Volgens de NBG-vertaling van 1951 gaat het om een woudos. De Groot Nieuwsbijbel spreekt van een stier of een buffel, de Willibrordvertaling van een buffel of een oeros, en volgens sommige onderzoekers zou het ook een spiesbok kunnen zijn.
In De Nieuwe Bijbelvertaling wordt dit dier 'wilde stier' genoemd. Na de passage van de wilde ezel in Job 39:5-8 die niet naar drijvers wil luisteren, past in vers 9-12 heel goed een wilde stier, die zich niet laat lenen voor het werk dat normaal door een os wordt gedaan.
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!