‹ KonijnenplaagKajafas ›
Pasen: de geestelijke rechtbank (5)
Gepubliceerd op 24-02-2006

Kajafas laat nu verder alle beschuldigingen, die de valse getuigen naar voren hebben gebracht, rusten. Het gaat nu om de hoofdvraag: ‘Ik bezweer U bij de levende God dat U ons zegt of U de Messias bent, de Zoon van God?’ (Mat 26:63).

De formulering die Kajafas gebruikt "Ik bezweer U bij de levende God " is de gebruikelijke die in een rechtzaak wordt gehanteerd. De rechter spreekt de eedsformule uit, de beklaagde antwoord bevestigend. Op deze vraag een bevestigend antwoord geven, betekent de dood en de verlossing van Zijn volk, een ontkennend antwoord betekent waarschijnlijk Zijn vrijlating, maar in ieder geval de vernietiging van Zijn volk. Christus geeft dan ook het enige antwoord dat afdoende is: ‘U hebt het gezegd.’

Eenmaal eerder had Christus dit aan zijn discipelen in het geheim meegedeeld (Mat 16:15-20), nu verkondigd Hij het openlijk aan de vertegenwoordigers van het volk. Maar voegt er ook iets aan toe: ‘Maar Ik zeg u: vanaf nu zult u de Mensenzoon zien, gezeten aan de rechterhand van de Macht en komend op de wolken van de hemel.’ (Mat 26:64; Mark 14:52). Dit is een verwijzing naar de profetie (Ps 110:1; 118;11; Dan 7:13).

Het Sanhedrin heeft in spanning toegeluisterd. De beslissende uitspraak is gekomen, en Kajafas roept uit: ‘Hij heeft God gelasterd. Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? U hebt nu toch de godslastering gehoord. Wat vindt u?’ (Mat 26:65). Het misdrijf is dat Hij God lasterde en daarop staat maar één straf: ‘Hij verdient de doodstraf.’ (Lev 24:16). Slechts één man stemt hier niet mee in: Jozef van Arimathea (Luk 23:51), zeer waarschijnlijk tot grote ergenis van de anderen.


Tags: Pasen
Gerelateerde onderwerpen: Pasen

Commentaar

Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!


Mede mogelijk dankzij

Livius Onderwijs