‹ homoseksualiteit en het Oude TestamentChristenvervolging: India ›
W.J. Ouweneel over homoseksualiteit
Gepubliceerd op 21-11-2006

In de laatste nieuwsbrief van A.P. Geelhoed is een interessant artikel over W.J. Ouweneel over homoseksualiteit, welke ik hieronder zal weergeven:

+ De verschuiving in het denken over homoseksualiteit

De opvattingen over homoseksualiteit binnen de evangelische beweging en de orthodox reformatorische kerken zijn aan het schuiven. Het is de bedoeling om daar in één van de volgende nieuwsbulletins op in te gaan. Maar, daarop vooruitlopend, in dit nieuwsbulletin alvast een bespreking van Ouweneels nieuwe standpunt tegenover homoseksualiteit, zoals hij dat heeft opgeschreven in zijn recente boek ‘Seks in de Kerk’.

Dat de opvattingen over homoseksualiteit binnen de evangelische beweging en de reformatorische kerken aan het veranderen zijn bevestigt ook Ouweneel in het genoemde boek. Hij spreekt over "allerlei 'schuivende' evangelische en reformatorische leiders" (Seks in de Kerk, p. 236).

Hieronder wordt aangetoond dat Ouweneel zelf één van deze 'schuivende' leiders is.

+ Ouweneel is voor acceptatie van "getrouwde" homoseksuele stellen in de gemeente

Hij vindt dat er binnen de gemeente plaats moet zijn voor homoseksuele stellen met een duurzame relatie.

Zijn redenering is als volgt. Homoseksuele relaties moeten we op bijbelse grond afwijzen. Dat moeten we homofiele christenen ook voorhouden. Maar als ze dan toch, ondanks de vermaning, een langdurige monogame homoseksuele relatie aangaan, b.v. in de vorm van het homohuwelijk, dan moeten we ze wel binnen de gemeente blijven accepteren. Ze mogen met enige beperkingen volledig deelnemen aan het gemeenteleven, inclusief deelname aan het avondmaal. Als enige beperking noemt hij het uitoefenen van leidende taken.

Ik citeer:

"En wat als twee homofiele christenen toch gaan samenwonen, of een 'huwelijk' aangaan? De opzieners hebben hun de wet van God voorgehouden, ze hebben hen gewaarschuwd - en het gebeurt toch?" (Seks in de Kerk, p. 243)

"Voor hen die huwelijken aangaan die wij voor onbijbels houden, maar waartegen zijzelf geen bezwaar hebben - huwelijken met ongelovigen, met gescheidenen, of tussen seksegenoten - moet wel plaats in de gemeenten zijn - al zullen zij met beperkingen in het gemeenteleven genoegen moeten nemen " (Seks in de Kerk, p. 245)

"Zo kun je je wel voorstellen dat homoseksuelen met duurzame relaties onder de parasol van de gemeenschap mogen blijven, al kunnen zij bijvoorbeeld geen leidende taken uitoefenen" (Seks in de Kerk, p. 244)

Ik pleit voor een tussenweg: er zijn handelwijzen die wij afkeuren, terwijl wij toch de betrokkenen blijven aanvaarden (Seks in de Kerk, p. 245)

+ Ouweneel stelt dat de bijbel niets zegt over duurzame homoseksuele relaties

Ik citeer:

"we zouden er beter aan doen te erkennen dat … zelfs het probleem van homoseksuele liefdesrelaties in de Bijbel niet voorkomt" (232)

Hij beweert dus dat de bijbel over dit onderwerp niets zegt.

Maar wat dan met de teksten waarin homoseksualiteit uitdrukkelijk wordt verboden en afgekeurd door God? Teksten waarin seksueel contact met personen van het eigen geslacht categorisch wordt afgewezen.

"Gij zult geen gemeenschap hebben met een die van het mannelijk geslacht is, zoals men gemeenschap heeft met een vrouw: een gruwel is het" (Leviticus 18:22)

"Een man die gemeenschap heeft met iemand van het mannelijk geslacht, zoals men gemeenschap heeft met een vrouw, - beiden hebben een gruwel gedaan, zij zullen zeker ter dood worden gebracht, hun bloedschuld is op hen" (Leviticus 20:13)

Kan het nog duidelijker gezegd worden?

En daar komen nog nieuwtestamentische schriftgedeelten bij zoals:

"Daarom heeft God hen overgeven aan schandelijke lusten, want hun vrouwen hebben de natuurlijke omgang vervangen door de tegennatuurlijke. Eveneens hebben de mannen de natuurlijke omgang met de vrouw opgegeven, en zijn in wellust voor elkander ontbrand, als mannen met mannen schandelijkheid bedrijvende" (Romeinen 1:26,27)

1 Kor. 6:10 en 1 Timotheus 1:8-10

"Of weet gij niet, dat onrechtvaardigen het koninkrijk Gods niet beërven zullen? Dwaalt niet! Hoereerders, afgodendienaars, overspelers, schandjongens, knapenschenders, dieven, geldgierigen, dronkaards, lasteraars of oplichters, zullen het Koninkrijk Gods niet beërven, en sommigen van u zijn dat geweest. Maar gij hebt u laten afwassen …" (1 Kor. 6:10,11)

"knapenschenders … en alles wat verder ingaat tegen de gezonde leer" (1 Tim. 1:8-10)

Hier worden vier seksuele zonden temidden van een aantal andere genoemd. Een van de vier is vertaald met 'knapenschenders'. In het Grieks staat arsenokoitai. Letterlijk betekent dit woord: iemand die bij een man ligt als bij een vrouw, het verwijst dus duidelijk naar een homoseksueel.

Hoe kan Ouweneel ondanks deze duidelijke uitspraken toch beweren dat de bijbel niets over duurzame homoseksuele liefdesrelaties zegt? Want ook in duurzame homoseksuele relaties ligt een man bij een andere man, als bij een vrouw. Iets wat door God een gruwel wordt genoemd en waar in Israël,onder het oude verbond, zelfs doodstraf op stond.

Hij doet dat door onderscheid te maken tussen twee vormen van homoseksualiteit. Hij maakt onderscheid tussen losse homoseksuele kontakten waarbij geen liefde in het spel is en homoseksuele kontakten binnen een monogame en duurzame relatie waar sprake is van liefde en trouw.

Zijn stelling is dat de hierboven uit het Oude en het Nieuwe Testament geciteerde teksten alleen slaan op losse homoseksuele kontakten waarbij geen liefde in het spel. Alleen dat laatste wordt, volgens hem, door God een gruwel genoemd. Het andere blijkbaar niet. Hij stelt nog wel dat ook duurzame homoseksuele relaties niet kunnen en mogen, maar hij ziet geen noodzaak om christenen die volharden in zo'n relatie uit de gemeente te verwijderen. Dus al te ernstig neemt hij het 'door een man bij een andere man liggen als bij een vrouw' door christenen niet, als dit maar binnen een relatie van trouw gebeurt.

Hij baseert zijn afwijzing van homoseksuele relaties (waaronder het homohuwelijk) op de scheppingsorde en niet op de bovenstaande bijbelteksten. Hij zegt dat de grote lijn van de bijbel is dat seks binnen het huwelijk hoort. Een homohuwelijk is in bijbelse zin geen huwelijk. Dus moet homoseksueel gedrag afgewezen worden omdat het een vorm van seks buiten het huwelijk is

In het boek probeert hij te bewijzen dat Leviticus 18:22 en 20:13 niet gaan over homoseksuele liefdesrelaties, maar alleen over losbandige homoseksuele kontakten in het kader van afgodische rituelen. Over ontucht die onderdeel was van de kanaänietische godsdienst.

Het bewijs dat hij daarvoor aanvoert is zeer zwak. Hij voert twee bewijsgronden op. Hij vindt een aanknopingspunt voor zijn stelling in het verband waarin de teksten staan en een aanknopingspunt in het woord 'gruwel' dat in beide teksten wordt gebruikt.

(a) Het argument vanuit de context

In Leviticus 18:22 wordt in het vers ervoor (:21) het offeren van kinderen aan de Moloch veroordeeld. Zie je wel, zo zegt hij. Het gaat om afgodendienst. Het gaat in het hoofdstuk om misbruiken die verbonden zijn met de afgodendienst.

Dit is wel erg kort door de bocht.

In de twee teksten (vers 22 en vers 21) wordt zelf dat verband niet gelegd. Het feit dat het ene na het andere wordt genoemd is geen dwingend bewijs dat het ene verbonden is met het andere. Een andere verklaring van het bijbelgedeelte is veel natuurlijker. Namelijk dat in het bijbelgedeelte (Levicitus 18) God een opsomming geeft van enkele van de ergste zonden die de Kanaänieten bedreven. God zegt dat de Israëlieten die zonden niet moeten doen. "Gij zult niet doen, zoals men doet in het land Egypte, waar gij gewoond hebt; gij zult niet doen, zoals men doet in het land Kanaän, waar Ik u breng" (18:2) En dan volgt een opsomming.

God begint Leviticus 18 niet met het veroordelen van afgoderij. Hij begint met het noemen van ernstige ontsporing op seksueel gebied. Incest, en dan volgen overspel, homoseksualiteit, bestialiteit God somt allerlei dingen op die afwijken van de door God bedoelde seksualiteit in het kader van het huwelijk. Daar tussen wordt ook nog het offeren van kinderen aan de afgod Moloch genoemd. In deze lijst noemt God enkele dingen waar Hij zwaar aan tilt. "gij … zult … geen van deze gruwelen doen." Het zijn allemaal dingen die voor Hem een gruwel zijn. Verschillende ontsporingen op seksueel gebied en daarnaast het afschuwelijke offeren van kinderen aan een afgod. Het gaat in de context dus om seksuele verwording en om het dieptepunt van godsdienstige verwording, het offeren van kinderen aan de Moloch.

Dat het om een algemene lijst gaat, met zonden die God speciaal gruwelijk vindt, blijkt nog duidelijker uit het hoofdstuk waar Leviticus 20:13 in staat. (Ouweneel zwijgt, slim als hij is, wijselijk in zijn boek over dit hoofdstuk!) Ook hier weer een opsomming van een aantal zware zonden, waarvoor God in dit geval de doodstraf oplegt:

· Het offeren van kinderen aan de Moloch (20:1-5)

· Je tot waarzeggende geesten en tot geesten van doden wenden (20:6-7, 27)

· Het vervloeken van de eigen vader en moeder (20:8,9)

· Het plegen van echtbreuk (20:10)

· Incest, bloedschande (20:11,12, 14, 17)

· Homoseksueel contact (20:13)

· Bestialiteit seks met beesten (20:15,16. 17, 19-21)

· Gemeenschap ten tijde van de menstruatie (20:18)

God legde in de wet van Mozes de doodstraf op voor het bedrijven van deze zonden. Het verbod op homoseksueel contact staat tussen een aantal andere ethische geboden. Niets wijst op een direct verband met afgodische gebruiken en rituelen. Het gaat om algemene verboden van zondig gedrag. Zo wordt b.v. het vervloeken van de eigen vader en moeder veroordeeld en het zoeken van contact met waarzeggende geesten en tevens het liggen bij een man zoals je bij een vrouw ligt.

Zoals het vervloeken van de eigen vader en moeder niets met cultische afgodendienst te maken heeft, zo heeft ook gemeenschap hebben van een man met een andere man niet direct iets te maken met cultische afgodendienst.

(b) Het argument vanuit de tekst zelf

Zowel in Leviticus 18:22 en 20:13 wordt het woord 'gruwel' gebruikt. Het liggen bij een man zoals je bij een vrouw ligt wordt door God een gruwel genoemd.

Ouweneel stelt dat het gebruik van het woord gruwel wijst op een verband met afgodendienst. Hij baseert dat op het feit dat afgoden en afgoderij in de bijbel een gruwel worden genoemd. Maar ook dat is geen dwingend bewijs, want ook andere zonden dan afgoderij worden in de bijbel een gruwel genoemd (b.v. Spr. 8:7, 12:22, 16:5). Het verband van de verzen wijst juist de andere richting op.

Een gruwel in de bijbel is een zonde waar God een bijzondere afschuw van heeft. In gruwel zit de gedacht van afschuw. Aan het eind van de opsomming van zonden in Leviticus 20 (Zonden op seksueel gebied, vervloeken van ouders, wenden tot waarzeggende geesten, offeren aan de Moloch) wordt gezegd dat God van de bewoners van Kanaän, vanwege al deze dingen die zij deden, een afschuw had gekregen. Door het bedrijven van deze dingen waren de kanaännieten voor God tot een gruwel geworden (22-23). Zelfs het land spoog hen uit (:22). Het walgde van hen. Hetzelfde geldt voor de opsomming van seksuele zonden, met als toevoeging het afschuwelijkste aspect uit de kanaännietische afgodendienst, die in Leviticus 18 wordt gegeven. God noemt al deze zonden (meervoud) gruwelen: "want al deze gruwelen deden de lieden van het land" (18:27).

Het bewijs dat Ouweneel in het boek aanvoert voor zijn stelling dat het hier niet gaat om homoseksualiteit in het algemeen is absoluut niet overtuigend. Hij doet aan schriftinleg in plaats van schriftuitleg. Hij leest er iets in wat er niet staat.

Ook van Romeinen 1:26,27 beweert hij dat het niet om 'zuivere' stabiele homofiele relaties gaat, maar over homoseksuele losbandigheid in het kader van afgodendienst. Een vorm van cultische homoseksuele ontucht. Hij wijst er op dat in het gedeelte een verband wordt gelegd tussen homoseksueel gedrag en afgoderij.

Wat staat er precies in Romeinen 1:18-32?

De mensen weigeren God te erkennen, dit tegen het licht in dat ze hebben ontvangen. In plaats daarvan maken ze zichzelf afgoden. Het gevolg is dat God hen overgeeft aan een verwerpelijk denken om te doen wat niet betaamt (:28). Verwerping van God leidt tot een verwerpelijk denken. De zonde wordt goedgepraat. Zonde krijgt bijval (:32). Zonde wordt modieus. De natuurlijke rem tegen de zonde is weg, de waarschuwing van het geweten wordt weggeredeneerd, en daardoor krijgen de zondige hartstochten van de mens de ruimte. God geeft hen daar aan over. "Daarom heeft God hen overgegeven aan schandelijke lusten, want hun vrouwen hebben de natuurlijke omgang vervangen door de tegennatuurlijk, eveneens hebben de mannen de natuurlijke omgang met de vrouw opgegeven, en zijn in wellust voor elkaar ontbrand als mannen met mannen schandelijkheid bedrijvende en daardoor het welverdiende loon voor hun afdwaling (dat is hun verwerping van God) in zichzelf ontvangende."

Het gaat niet alleen om de zonde van homoseksualiteit, al wordt die als eerste uitdrukkelijk genoemd, in de verzen :29-31 worden nog een aantal zonden genoemd die het gevolg zijn van het verwerpen van God en van het verwerpelijke denken dat daarvan het gevolg is. Het is daarom niet terecht te stellen dat de homoseksualiteit waar Paulus het hier over heeft, van cultische aard is, in de zin dat het om tempelprostitutie zou gaan.

Het gaat hier niet om afgodische eredienst. Het gaat meer om het verwerpen van God, van Gods heerschappij, van Gods wet. De verwerping daarvan leidt tot een verwerpelijk denken dat de zonde acceptabel maakt en zo de rem wegneemt. Met als gevolg het losslaan van de zondige begeerten. De zondige begeerten waren er al, maar ze slaan nu volledig los.

Onze huidige maatschappij is hier een duidelijke illustratie van. God en de bijbelse moraal worden verworpen en het gevolg is dat de maatschappij volledig losslaat op alle gebied. En omdat de seksuele begeerte en ook de zondige seksuele begeerte, bijzonder sterk zijn, uit zich dat heel duidelijk ook op dit gebied.

De onderbouwing van Ouweneels uitleg van de hierboven besproken bijbelgedeelten deugt niet. Onze evangelische en reformatorische voorvaderen, en trouwens de kerk door de gehele kerkgeschiedenis heen, hebben in deze teksten terecht een algemene veroordeling van homoseksuele praktijk, in al zijn vormen, gezien.

Ouweneel redeneert de duidelijke waarschuwingen tegen elke vorm van homoseksualiteit weg in zijn boek. Dat is zeer ernstig. Hiermee is hij, zoals hij al op zoveel anderen terreinen heeft gedaan, een wegbereider voor mensen die nog verder willen en zullen gaan dan hijzelf.

+ Hij beweert dat zijn opvattingen over homofilie niet veranderd zijn

Ik citeer:

"ik houd er in tegenstelling tot allerlei 'schuivende' evangelische en reformatorische leiders aan vast dat homoseksuele praktijken in kerk of gemeente nimmer getolereerd kunnen worden " (Seks in de Kerk, p. 236)

Zet deze uitspraak eens in het licht van andere dingen die hij in hetzelfde hoofdstuk ook zegt. Bijvoorbeeld de volgende uitspraak: "Voor hen die huwelijken aangaan die wij voor onbijbels houden, maar waartegen zijzelf geen bezwaar hebben - huwelijken .. tussen seksegenoten (dat is het homohuwelijk)- moet wel plaats in de gemeenten zijn - al zullen zij met beperkingen in het gemeenteleven genoegen moeten nemen (Seks in de Kerk, 245)

Een stuitend staaltje van dubbeltalk, van dialectiek, van het zeggen van 'ja' en 'nee' tegelijk. Hij zegt op pagina 236 "ik houd er aan vast dat homoseksuele praktijken in kerk of gemeente nimmer getolereerd kunnen worden" en tegelijkertijd zegt hij op pagina 245 "voor hen die een huwelijk aangaan dat wij onbijbels achtten (onder meer het homohuwelijk) moet wel plaats in de gemeenten zijn." Hoezo geen tolerantie? Als dat geen tolerantie is. Het komt neer op een gedoogbeleid. Zeggen dat het niet mag niet, en als ze het toch doen, dan er niets aan doen, slechts het opleggen van enkele beperkingen.

Ouweneel kan dit standpunt alleen innemen omdat hij de hierboven besproken teksten, waarin God op scherpe wijze elke homoseksuele handeling verbiedt, heeft weggeredeneerd. Je kunt natuurlijk geen christenen in de gemeente laten die in een relatie leven waarin ze voortdurend doen wat een gruwel is in Gods ogen (Leviticus 18:22; 20:13), waarin ze voortdurend schandelijkheid bedrijven (Romeinen 1:27). Maar dat probleem heeft Ouweneel door het wegredeneren van deze teksten opgelost.

Het ziekmakende is dat hij doet alsof hij nog op het oude evangelische standpunt staat, terwijl hij in werkelijkheid een principiële grens is overgegaan door te pleiten voor het gedogen van duurzame homoseksuele relaties in een gemeente. Als zijn advies wordt opgevolgd zal dit als een zuurdesem werken. Want zo werkt moreel kwaad, als het niet uit het midden wordt weggedaan (1 Kor. 5). Het zal anderen aanmoedigen om ook in zo'n relatie te gaan leven. Het zendt het signaal uit naar de andere christenen dat homoseksualiteit toch niet zo'n ernstige zonde is, het wordt immers in een duurzame relatie binnen de gemeente gedoogd. Als uitgevoerd wat Ouweneel hier aanbeveelt zullen de christenen er aan wennen dat er in hun midden homoseksuele stellen zijn die leven als man en vrouw en die zich ook naar buiten toe zo gedragen.

+ Ouweneel doet dit, zijn dubbeltalk, voortdurend

Sinds de grote omwenteling in zijn denken doet Ouweneel dit soort zaken keer op keer. Op allerlei andere terreinen heeft hij, door zijn dialectisch geredeneer, in de loop der jaren door zijn onderwijs de grens tussen goed en kwaad, waarheid en leugen, uitgewist of vaag gemaakt. Ik verwijs ter illustratie naar wat hij recent gedaan heeft op het gebied van schepping en evolutie, klik hier.

Allerlei onbijbelse zaken heeft hij op deze manier de gemeente binnengebracht of er in ieder geval de deur voor geopend. Onder meer het onverantwoord relativeren van de leer door middel van de wijsbegeerte der wetsidee en het daardoor binnen brengen van het relativerende postmoderne denken, het verwerpen van de foutloosheid (inerrancy) van de bijbel, het analyseren van dromen door middel van jungiaanse begrippen, het charismatische denken in de meest extreme vormen, T.B. Joshua, vallen in de Geest, bidden tot de Geest, het accepteren van katholieken als medegelovigen ook al geloven deze in ander evangelie, het spreken over de vrouwelijke zijde van God, en zoals genoemd theïstische evolutie en daarmee een niet letterlijke interpretatie van het scheppingsverslag uit Genesis, en nu weer het gedogen van homofiele relaties in de gemeente. Voor een nadere bespreking, zie het W.J. Ouweneel Dossier.

+ Maar ik heb tegen u dat …

Wat hij doet is op zichzelf al kwalijk genoeg, maar veel kwalijker is dat de evangelische en reformatorische leiders hem tot nu toe ongestoord zijn gang hebben laten gaan. En dat al vele jaren lang. Ik heb b.v. in de christelijke pers gezocht naar stemmen die protesteerden tegen dit boek vanwege Ouweneels behandeling van homoseksualiteit, maar ik heb ze niet gevonden. Wel recensies, maar geen kritische noot. Een doodse stilte.

Waarom is dit? Is de recensenten niet opgevallen dat Ouweneel pleit voor gedogen van het homohuwelijk binnen de gemeente? Of vindt men het niet belangrijk.

"Maar ik heb tegen u dat gij de vrouw Izebel laat begaan, die zegt dat zij een profetes is, maar het niet is, en zij leert en verleidt mijn dienstknechten om te hoereren en afgodenoffers te eten." (Openbaring 2:20)


Meer informatie van A.P. Geelhoed is te vinden op de volgende sites:

Discernmentsite http://www.solcon.nl/apgeelhoed

Onderwijssite http://www.solcon.nl/schriftgezag


Opgeslagen onder: Homofilie


Tags: Ziekte
Gerelateerde onderwerpen: Ziekte

Commentaar

Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!


Mede mogelijk dankzij

Livius Onderwijs