Het wonder dat Jona door een grote walvis wordt opgeslokt is een van de bekende verhalen die al vroeg op de zondagsschool worden verteld. Meestal wordt de nadruk gelegd op allerlei smeuïge details die niet in de Bijbel worden genoemd.
Goed om eens opnieuw naar de tekst te kijken (Willibrordvertaling, herziene editie 1995), volgens de moderne versnummering:
‘In mijn nood roep ik de HEER aan,
en Hij heeft mij geantwoord.
Uit de schoot van de onderwereld schreeuw ik:
luister naar mijn stem!
4 U hebt mij in de afgrond geworpen,
in het hart van de zee;
stromen water omgeven mij;
al uw brekers, al uw golven slaan over mij heen.
5 Ik zei het al: ik ben verworpen,
uit uw ogen verbannen.
Hoe zal ik ooit nog uw heilige tempel aanschouwen?
6 Het water staat tot mijn lippen,
de oceaan omringt mij,
mijn hoofd is met wier omwonden.
7 Tot aan het grondvlak van de bergen
ben ik in de onderwereld afgedaald;
haar grendels zijn achter mij dichtgegaan, voor eeuwig.
Trek mij levend omhoog uit de grafkuil, HEER, mijn God!
8 Nu mijn levensadem het begeeft,
gaan mijn gedachten naar de HEER.
Laat mijn gebed tot U komen,
in uw heilige tempel.
9 Degenen die waanbeelden dienen
geven hun genade prijs.
10 Maar ik, ik wil onder lofgezang
offers aan U brengen,
ik wil mij houden aan mijn gelofte.
Bij de HEER is redding.’