Als laatste in de mini reeks rondom de palmboom (zie
hier en
hier voor de eerdere), de dadel.
In sommige vertalingen wordt ook het vruchtgebruik van de palmboom genoemd, de bekende dadels. Het betreft het Bijbelgedeelte waar David de ark naar Jeruzalem heeft gebracht en vervolgens allerlei voedsel laat uitdelen, waaronder אשפר (
'eshpar), wat in de concordante vertalingen weergegeven wordt met “
een schoon stuk”, sommigen gaan er van uit dat het hier om een stuk vlees gaat, terwijl anderen denken dat het om een cake gemaakt van dadels gaat (2 Samuël 6:19; 1 Kronieken 16:3 Vergelijk gedroogde
dadels NBV; een
dadelkoek GNB96; de WV95 heeft in het eerste vers een
klomp dadels maar in het tweede een
stuk vlees). De betekenis van het woord is echter onduidelijk.
Een andere passage waar waarschijnlijk wel over dadels wordt gesproken vinden we in Hooglied (Hooglied 7:8) waar de geliefde denkt “
ik klim in die palm en pluk de vruchtentrossen” Het woord סנסן (
sansin) heeft de betekenis van vruchten, in dit geval de dadels. De takken in de SV is onmogelijk daar de Palmboom geen takken heeft. Ook is het niet duidelijk hoe de NBV komt dat het hier gaat om bladeren.