וְהָאֲנָקָ֥ה וְהַכֹּ֖חַ וְהַלְּטָאָ֑ה וְהַחֹ֖מֶט וְהַתִּנְשָֽׁמֶת׃
En de zwijnegel, en de krokodil, en de hagedis, en de slak, en de mol;
Leviticus 11: 30
Of met חמט chômeṭ daadwerkelijk een "slak" wordt bedoeld is niet duidelijk, net als overigens alle andere dieren die in die vers worden genoemd. Want dat is het grote probleem als een woord maar eenmaal voorkomt.