Met de ארן in de Statenvertaling vertaald met
olmboom, en
pijnboom in de NBG, WV95 en GNB96, wordt volgens sommige geleerden de
laurierboom (
Laurus nobilis L.) bedoeld. Zij gaan er dan van uit dat de Hebreeuwse naam is afgeleid van het Akkadisch
êru, waarbij de boom was geheiligd aan de god
Anu. Ook bij de Grieken was de Laurier een godenboom. Het godinnetje Daphnè, de dochter van de riviergod Peneus, werd achtervolgd door Apollo. Om aan haar achtervolger te ontkomen smeekte ze om in een boom veranderd te worden. Aldus geschiedde en Apollo maakte van de bladeren van deze boom een krans en zette die op zijn hoofd. Op deze manier werd de boom in verband gebracht met roem en eer en de bladeren werden in Delphi gebruikt voor het bekransen van hun overwinnaars.
Dit gebruik werd later overgenomen door de Romeinen, bekend zijn de stripverhalen van Asterix en Obelix waarin Julius Caesar altijd met lauwerkrans wordt afgebeeld. Tegenwoordig kent Engeland zijn
poet laureate, terwijl bij ons de uitdrukkingen “lauweren plukken”, "gelauwerd zijn" en "lauweren oogsten" welbekend zijn.
De geurige bladeren worden tegenwoordig nog als specerij gebruikt. De olie gewonnen uit de bessen, werd toegepast bij de bestrijding van ongedierte. De plant komt oorspronkelijk uit Klein-Azië en heeft zich van daar uit verspreid langs het Middellandse-Zee gebied tot aan de Canarische eilanden toe, waar zich heden ten dage nog de enige nevelwouden van Europa bevinden en waar de Laurier welig tiert. Ook in Nederland wil de boom groeien, echter daar wordt hij niet zo groot.