Het determineren van dieren in de Bijbel is soms een zeer lastige zaak, in Leviticus 11:30 worden allerlei onreine dieren genoemd en de meeste dieren komen alleen in dit vers voor. Het eerste dier is
אנקה 'ănâqâh, en ook dit woord komt alleen hier voor. Maar we kunnen wel gissen om wat voor dier het zou kunnen gaan, het woord is nl. afgeleid van
אנקה anaaqaah' wat "het zuchten, het kermen, geweeklaag" betekent. Het moet dus om een luidruchtig dier gaan. Het is dan ook niet vreemd dat, hoewel de vertalers niet wisten om wat voor dier het ging, ze het allemaal hebben vertaald met een luidruchtig dier: SV "zwijnegel"; NBV, HSV, GNB96 "gekko"; NBG51, WV95 "egel".
Gisteren werd ik weer eens bij deze tekst bepaald toen we in de tuin zaten om te genieten van de koelte en onze
egel luidruchtig langs kwam lopen, bezig met het opruimen van allerlei ongedierte zoals slakken en insecten. Met een mobieltje op zak heb ik hem toch maar even op de foto gezet.