‹ Hebreeuws leeskringDe brief aan de Hebreeën (2) ›
De brief aan de Hebreeën
Gepubliceerd op 27-06-2009

Dit is het eerste artikel van een driedelige reeks over de brief aan de Hebreeën door Paul Cuijpers.

In de Bijbelse theologie is er zelden zoveel veelkleurigheid, creativiteit en fantastische uitspatting op papier gezet als bij het commentaar over de brief aan de Hebreeën. Deze uitspraak kan wat overdreven overkomen, en toegegeven, ze is van mezelf. Feit is toch dat de visies wat betreft datering, adressering en vooral wat betreft theologische visie en auteurschap vaak zo uiteenlopen, dat men zich af zou vragen of er niet meer brieven aan de Hebreeën waren. Het antwoord op deze laatste vraag is voor iedere theoloog dezelfde, namelijk: neen, er was er maar één. De mogelijke auteurs voor de brief vormen samen echter een klein legioen: Paulus, Barnabas, Petrus, Silas, Johannes, Lucas, Clemens van Rome, Aristion, Apollos, Priscilla, Aquila, de Diaken Filippus, Epaphras en Maria de moeder van Jezus. Zelfs Timoteüs opperen sommigen als mogelijkheid1, ondanks dat Timoteüs dan zichzelf zou aanhalen in het laatste hoofdstuk van de brief (Heb. 13:23). De vraag naar wie de auteur van de brief is, is in de geschiedenis door theologen te vaak oppervlakkig beantwoord2. Terwijl men diep dook in de theologie van de brief, en de betekenis hiervan voor de gelovige, resulteerde de zoektocht naar de auteur vaak in een eendimensionaal naambordje. Dit bordje bevatte dan of een der namen van bovenstaand legioen, of simpelweg geen naam. Zoals Origenes zei: alleen God weet wie de auteur is.3

Ik ben het niet eens met Origenes. Juist door de brief goed te onderzoeken, op adressering en op theologie, kunnen we de persoon of personen achter de brief beter leren kennen. Dit is belangrijk, des te meer omdat in de Bijbel zowel de relatie met God als de relatie tussen mensen essentieel is. Vandaar dat ik hieronder probeer aan de hand van onderzoek naar de geadresseerden, de eigenschappen en de theologie van de brief probeer te achterhalen wie de naamloze auteur of auteurs nu echt zijn. Hierna vind ik het pas verantwoord om suggesties te doen voor de naamgeving van de auteur of auteurs van de brief. Ik zeg nadrukkelijk 'auteur of auteurs' omdat ik alle mogelijkheden wil openhouden. Echter, omwille van de leesbaarheid zal ik hieronder schrijven in de enkelvoudsvorm.

Adressering

De adressering lijkt op het eerste gezicht een gemakkelijke opgave. De titel van de brief is immers 'De brief aan de Hebreeën', en dat kan alleen maar verwijzen naar het Joodse volk of groepering4. De naam 'Hebreeën' komt echter alleen op deze plaats voor. Bovendien is het niet bekend of de titel oorspronkelijk is. Deze twee argumenten zijn wel eens gebruikt – of beter gezegd misbruikt – door theologen zoals E.F. Scott om tot de conclusie te kunnen komen dat de brief aan de heidenen is gericht5 Dit is naar mijn smaak hoogstens een dappere poging, maar dan wel in belachelijke zin. Er zijn eenvoudigheid geen aanwijzingen dat de brief een andere naam dan 'Aan de Hebreeën' gehad heeft. Bovendien zijn de eerste opschriften waar de naam voorkomt nog steeds oud te noemen, en was de overeenstemming over de adressering bij de gehele vroege kerk vrijwel unaniem.6 Misschien was de brief in beginsel zonder titel, maar dit sluit de Hebreeën niet uit, en er is geen enkele goede reden waarom dit de Heidenen zou insluiten. Overtuigender is echter de melding dat God zich ontfermt over het zaad van Abraham (Heb. 2:16), en dan wordt toch echt bedoeld de lichamelijke afstamming (Heb. 2:11), compleet met bloed en vlees (Heb. 2:14). Over bij de belofte van Abraham horen door het geloof (Gal. 3:14) spreekt de auteur hier helemaal niet. Ook in hoofdstuk 4:13 en 9:15 wordt gesproken over beloften en een verbond van Israël.7 De auteur schrijft dus aan Joden, en getuige de voorgaande opmerkingen lijkt het erop dat de auteur bekend was met het Jodendom. De beloften van Israël en de broeders 'die apart zijn gezet'8 worden in hoofdstuk 2 moeiteloos verbonden met Jezus, de Apostel en Hogepriester van hun belijdenis, Jezus Christus (Heb. 3:1). Deze zin, en vele andere teksten9, maakt ook direct duidelijk dat de geadresseerden Joodse Christenen zijn. Het evangelie is door de apostelen aan hen en aan de auteur overgeleverd, en dat wijst op Joodse Christenen uit de tweede generatie (Heb. 2:3). De auteur kreeg dus pas een levende relatie met Jezus, nadat Hij gestorven en opgestaan was. Van ooggetuigen was geen sprake, ook de auteur was dit niet. Dat zorgt meteen voor twijfel over de stelling dat deze Joodse Christenen in Israël, of preciezer, in Jeruzalem, zouden leven. Er moeten daar toch ooggetuigen hebben geleefd? De Joodse Christenen waren in die tijd verstrooid over de wereld. Ze zaten in onder andere in Griekenland, Klein Azië en Rome.10 Rome is daarvan de meest logische plek. In Rome was de brief al bekend in de eerste eeuw, en bovendien is de zin 'De broeders uit Italië laten u groeten' een zeer sterke aanwijzing voor deze plaats. De meest normale lezing van deze tekst zegt dat broeders die bij de auteur waren, hun groeten overbrengen naar de broeders uit Rome zelf. Zelfs als u hieruit wil lezen dat de auteur ooit in Italië was, en nu alleen Italianen bij zich heeft, wijst dit nog op een diepe relatie van de auteur met Rome11. Aangezien de auteur zich regelmatig vereenzelvigt (Heb. 6:1; 6:9, Heb 2:1; evt. Heb. 1:1) met de geadresseerden, is de kans groot dat de auteur ook uit Italië afkomstig is12 Tenslotte leren we dat Timoteüs ook tot deze gemeente behoort (Heb. 13:23), en dat de auteur hem goed kent, omdat deze al weet van zijn vrijlating. De geadresseerden van de brief ontvangen pas bij het lezen de boodschap van dit blijde nieuws.

1Http://www.godshew.org/Hebrews.htm

2De argumentatie van Tertullianus is daar een schoolvoorbeeld van, De Pudicitia, XX 2

3D. Guthrie, New Testament Introduction, p. 669 (Apollos, 1990), zie ook Eusebius' Kerkgeschiedenis

4H. Baarlink e.a., Bijbels Handboek deel III, p. 458

5D. Guthrie, New Testament Introduction, p. 686

6T. Zahn, Introduction to the New Testament, p. 294 (Mineapolis, 1953)

7H. Baarlink e.a. Bijbels Handboek deel III, p. 459

8Vgl. Heb. 3:1 in D. Stern, Complete Jewish Bible (Clarksville, 1998), p. 1495 met de uitleg van dit vers in G. van den Brink e.a., Studiebijbel Hebreeën-Judas

9Bijv. Heb. 3:14 en de gehele uitleg over de offerdienst, het lichaam van Christus en de heiliging van bloed in de gehele Schrift (Heb. 9:18-10:19)

10T. Zahn, Introduction to the New Testament, p. 297

11H. Baarlink e.a. Bijbels Handboek deel III, p. 462 en T. Zahn

12T. Zahn, Introduction to the New Testament, p. 343

Paul Cuijpers (28) is journalist en deeltijdstudent Godsdienst Pastoraal Werk (ETH/ETF) aan de Christelijke Hogeschool Ede.


Tags: Aan het woord, Gastschrijvers, Hebreeën

Mede mogelijk dankzij

Livius Onderwijs