‹ Nog meer boeken Egyptica online...Schepping En Evolutie In De Levende Natuur ›
De brief aan de Hebreeën (3)
Gepubliceerd op 29-06-2009

Dit is het laaste artikel van een driedelige reeks over de brief aan de Hebreeën door Paul Cuijpers. Hier en hier zijn de vorige delen te lezen.

Paulus

Onder andere Pantaenus, stichter van de Alexandrijnse School, pleit voor Paulus. Zijn opvolger, Clemens van Alexandrië, volgde hem hierin1. Pantaenus probeerde het dilemma van de 'anonieme' auteur op te lossen door Paulus duidelijk neer te zetten als Apostel van de heidenen. Uit eerbied voor de Heer zou hij dan zijn naam niet hebben gezet bij de brief aan de Hebreeën2 Deze redenatie is echter zeer zwak, omdat het feit dat Paulus vooral aan Heidenen predikt, er juist eerder op zou wijzen dat hij de brief aan de Hebreeën niet zou schrijven. En het niet noemen van zijn naam 'omdat Paulus niet van de Hebreeën is' lijkt in contradictie met Paulus' eigen theologie. Hij maakt namelijk in Kor 1:10-13 duidelijk dat zulk hokjesdenken als 'Ik ben van Paulus! En ik van Apollos!' hem niet zint. Als hij de brief aan de Hebreeën zou hebben geschreven, zou er geen reden zijn waarom hij zijn naam geheim zou hebben gehouden. Bij al zijn andere brieven deed hij dit immers ook.

In de tweede plaats is het zeer curieus te noemen dat Paulus rechtstreeks van Christus het Evangelie ontving en dit ook vaak benadrukt(Hand. 9, Gal. 1:11-24, 1 Kor. 9), terwijl we al ontdekt hadden dat de schrijver van de brief aan de Hebreeën geen ooggetuige is (2:3). Tegen het schrijverschap Paulus spreekt verder dat de kerk in Rome ziet Paulus niet als auteur ziet, terwijl de band met Italië uit de brief juist zo duidelijk is. Als iemand de auteur moet kennen in dit geval, dan toch Rome.

Barnabas

Paulus valt om bovenstaande redenen af als kandidaat, hoewel andere tegenargumenten als verschil in stijl en Grieks nog niet eens genoemd zijn3. De andere kandidaat die, weliswaar wat minder stevig, in de kerkelijke traditie staat, is de Jood Barnabas. Tertullianus is een van de bekendste aanhangers. In zijn geschrift in Pudicentia volstaat hij met het noemen van de naam Barnabas4 Hij is dus niet de eerste met deze mening. Het is nog altijd niet helder wat de oorsprong van de Barnabastraditie is, maar mogelijk is dat ze teruggaat tot de Katholieke gemeente in Azië, of juist in Rome.56 Hoe het ook zo, de traditie maakt ons niet veel wijzer, omdat in andere tradities Paulus als auteur wordt aangedragen. Wie heeft dan gelijk? En waarom is er geen overeenstemming? Bovendien past de tekst uit Hebreeën 2:3 ook niet bij Barnabas, aangezien hij, als Leviet in Jeruzalem verkerend, naar alle waarschijnlijkheid de Here Jezus moet hebben gezien of gehoord. Hij is tenslotte de bezitter van een akker (Hand. 4), en dat doet vermoeden dat hij al een tijd voor de Pinksterprediking in Jeruzalem moet zijn gaan wonen7. Wat betreft het anonieme auteurschap: het feit dat Barnabas Paulus onder zijn hoede neemt, 'zoon der vertroosting' werd genoemd, en veel reizen heeft gemaakt, maakt hem autoriteit genoeg om zijn naam te vermelden bij de brief8. Dit gebeurde echter niet. Het is bovendien niet bekend dat Barnabas ooit geschreven heeft. Er is een Brief van Barnabas, die vooral in de Oosterse kerken rondging9, maar het is vrij onwaarschijnlijk dat deze echt van de Jood Barnabas zou zijn. Ten eerste om het felle anti-joodse karakter, waarin het Oude Testament als bijna verwerpelijk wordt beschouwd10 Ten tweede omdat het onzeker is of dat geschrift wel echt van Barnabas is11 Mocht hij onverhoopt toch de auteur zijn, dan is deze haatdragende onheilsbrief een enorme wereld van verschil met het betrokken, respectvolle en joodse karakter van de Brief aan de Hebreeën. Met de onzekerheid of Barnabas ooit in Rome is geweest12, is zijn auteurschap naar mijn smaak voldoende verklaard als onmogelijk.

Andere suggesties

Ook Clemens van Rome en Lucas zijn in de eerste eeuwen vermeld als auteur. Clemens is voorgesteld als mogelijkheid door Origines, Lucas door Clemens van Alexandrië.13 Beiden hebben ze verbleven in Rome, en dat spreek voor hen, maar ze zijn ook beide geen Joodse Christenen (Fil 4:3, Kol 4:10-11), en dat is weer een tegenargument. Wat betreft Clemens, dat de regels van Hillel en de Midrasjiem door door deze Paus zijn toegepast, lijkt niet waarschijnlijk gezien zijn achtergrond. In zijn brief aan Korinthe citeert hij wel de Brief aan de Hebreeën, maar hij laat niet blijken dat deze brief door hem geschreven is14. Wanneer kijkend naar 1 Clemens 36 is het waarschijnlijker dat hij brieven voor zich had liggen, waaronder die van de Hebreeën, en dat hij daar als schrijver van afhankelijk was.

Van Lucas gaat het wilde verhaal dat hij de brief in het Grieks vertaald heeft, nadat Paulus deze in het Hebreeuws had geschreven. Paulus is al als onmogelijke auteur bestempeld. Het verhaal is ten tweede onbewezen. Bovendien kan het geen vertaling zijn, de afhankelijkheid en gebruik van de Septuaginta is daarvoor te veelomvattend1516.

Apollos is op het eerste gezicht een veel betere kandidaat. Hij kent Timoteüs, is Joods en welbespraakt. Maarten Luther noemt de Alexandrijnse kleuring van de brief als argument, omdat Apollos een Alexandrijnse Jood was. Het is echter onbegrijpelijk waarom de twee belangrijkste vertegenwoordigers van de Alexandrijnse school, Clemens van Alexandrië en Pantaenus hem niet hebben genoemd als auteur. Ook is hierboven al aangetoond dat de brief aan de Hebreeën ten onrechte als Alexandriaans is gekenschetst, en dat de invulling Joods-rabbinaal is. Daarmee is het auteurschap van Apollos niet onmogelijk, maar ook niet overtuigend.

Waarschijnlijke auteurs

Silas, een goede vriend van Paulus en van Petrus, is een persoon waarvan we weinig weten. De kennis die we van deze Jood uit Jeruzalem hebben, maken de mogelijkheden van zijn auteurschap echter wel groot. Hij had zowel kennis van de evangelisatie van Petrus onder de Joden, als van de Paulinische leer inzake de regels van Hillel, die Paulus kende van zijn leermeester Gamaliël I. Zijn goede verhoudingen met Paulus verklaren ook waarom de brief in theologisch opzicht deels aan Paulus doet denken, vooral wat betreft de zelfverloochening van Jezus (Heb. 2:14-17 en Rom. 8:3), verwijzingen naar dezelfde passages van het Oude Testament (Psalm 8) en de Verbondsleer (Heb. 8:6, 2 Cor. 3:9)17 Wat hem ook aannemelijk maakt als auteur is dat hij Timoteüs goed kent. Hij traint hem samen met Paulus als ze in Derbe zijn (Hand. 16). Het meest overtuigende is echter dat hij schrijverskwaliteiten heeft. Niet alleen schrijft hij de woorden van Petrus op (1 Petrus 5:12), ook schrijft hij mee aan de beide brieven aan de Tessalonicenzen. Hij wordt zowel een profeet als een verkondiger genoemd. Zijn Romeins staatsburgerschap (Hand. 16:37) wijst in ieder geval op een band met Rome, maar aangezien het Romeinse rijk veel meer was dan alleen Italië, kan deze opmerking ruimer worden opgevat.

Er is echter een eigenschap van de brief, die Silas toch ongeschikt maakt. Dit is namelijk de wij-vorm, op flink een aantal tekstplaatsen te vinden is. Vooral Heb. 5:11, Heb 6:9 en Heb. 13:18 laten duidelijk zijn dat er meer schrijvers aan het werk hier zijn. Dit doet vermoeden dat toch in ieder geval Silas de brief niet alleen kan hebben geschreven. En aangezien alle andere voorgaande kandidaten al afvielen, wordt zijn kans op auteurschap al een stuk kleiner.

Het enige meerkoppige schrijversteam, dat met serieuze argumenten18, naar voren kan worden gebracht, zijn Priscilla en Aquila. Het feit dat Aquila ook meeschrijft, zou ook het mannelijk partikel in Hebreeën 11:32 verklaren19. Het is namelijk zeer goed mogelijk dat Aquila juist dat deel heeft geschreven. Iedereen kent het gegeven van een geschreven brief door een groep mensen, waarin zo af en toe toch, gek genoeg het woordje 'ik' in voorkomt. Het mannelijk partikel is al met al geen argument tegen, maar juist voor Priscilla en Aquila. Beiden zijn Joden, die zelfs aan Apollos de 'weg Gods nauwkeuriger hebben uitgelegd' (Hand 18:26). Paulus noemt hen meerdere malen in zijn brieven, en noemt hen zijn medearbeiders. Bovendien hadden ze een gemeente (1 Kor 16:19, Rom 16:5) en kwamen ze uit Rome. Dit maakt de groet van 'de mensen uit Italië', alsook de andere groeten, als zeer natuurlijk. Verder zal de Joodse exegese hen niet onbekend zijn. Ook hadden ze veel kennis van het Oude Testament, alleen al getuige het feit dat ze een intelligent man als Apollos iets nieuws konden bijbrengen. Aangezien ze in Rome, Korinte zijn geweest, en gereisd hebben als pelgrims (Heb. 11:13-16!) met Paulus, is het zeer mogelijk dat ze goed Grieks spraken. De thema's die aangesneden worden, passen ook bij Priscilla en Aquila. Hebreeën spreekt meerdere malen over de oude en de nieuwe tent. Deze terminologie klopt met hun beroep als tentmakers. De strijd, vernedering, ontberingen en plunderingen die in het verleden hebben plaatsgevonden (Heb. 10:32)20, komen overeen met de geschiedenis van de twee, die gevlucht waren op dwangbevel van de barbaarse Claudius (Hand. 18:2). Theoloog Zahn merkt ook nog fijntjes op dat de liefdadigheid aan de gemeente in Israël in Heb. 10 zonder enige aanmoediging wordt volbracht. De nauwe contacten van de gemeenten uit Rome met Israël maken dit als een logisch verschijnsel.21 Het feit dat Priscilla en Aquila uit Rome kwamen, verklaart ook goed waarom er nergens over de tempel wordt gesproken, terwijl dit voor een Jood uit Jeruzalem toch van belang moet zijn geweest. De thema's kinderen (Heb. 5:12, 11:23) en ouderschap (Heb. 7:3 en 11:23) pleiten ook Priscilla en Aquila, al hoeven deze argumenten niet bindend te zijn.

Het enige dat nog onduidelijk is, is waarom hun namen niet staan vermeld. Ik geef toe dat dit een lastig punt blijft, maar het feit dat vrouwelijke leraren in die tijd en culturen niet algemeen waren geaccepteerd (zie ongeveer alle brieven van Paulus22), zou kunnen verklaren waarom ze ervoor gekozen hebben als echtpaar hun namen niet te vermelden. Het kan ook uit bescheidenheid zijn. Beiden waren immers geen ooggetuigen geweest, en hadden het woord van de apostelen gehoord. Dit blijven echter gissingen, die echter wel spelen bij alle voorgaande mogelijke auteurs. Bovendien zijn deze redenen plausibeler dan bijvoorbeeld de slechte argumentatie van Pantaenus over de reden van anonimiteit bij Paulus. Het tegenargument dat Paulus geen vrouwelijke leraren zou willen hebben, is enkel gebaseerd op Korintiërs 14:34. Deze tekst spreekt over het stil zijn van de vrouwen van Korinthe tijdens de dienst. Priscilla en Aquila namen Apollos echter terzijde in een synagogedienst in Efeze, wat er op lijkt te wijzen dat de regel uit Korinthe niet overal toepasbaar hoefden te zijn. Bovendien zijn er legio voorbeelden van vrouwelijke gemeenteleiders (1 Korintiërs 1:11, Kol 4:15) profeten (Hand. 21:9, rechters (Deborah in Rich 4:4) apostelen (Rom 16:7) en helden (Heb. 11) in de bijbel, en Paulus spreekt meerderde malen over de gelijke rechten van mannen en vrouwen ( 2 Cor 5:17, Gal 3:28). Vrouwelijke schrijvers worden in de Bijbel niet genoemd. In de tijd van Sjimon bar Kochba bestond er een wel een vrouwelijke schrijver genaamd Babata die vanaf het eind van de 1e eeuw talloze brieven en verhandelingen schreef in verschillende talen23. Ze bestonden dus wel, maar het voorbeeld van Babata lijkt eerder een uitzondering te zijn. Als er dan een naam moet worden verbonden aan de brief aan de Hebreeën, dan zou Priscilla, samen met haar man Aquila, een van de eerste vrouwelijke schrijvers kunnen zijn geweest.

Bronnen:

1H. Baarlink e.a., Bijbels Handboek, p. 462

2http://www.abu.nb.ca/courses/NTIntro/Heb.htm legt de argumentatie uit aan de hand van citaten van Eusebius, die over Pantaenus schrijft.

3Het verschil in theologie wordt ook wel eens gebruikt als argument tegen Paulus, maar dat is te hypothetisch, omdat we geen andere brief aan Joden van Paulus als vergelijkingsmateriaal hebben. Veel auteurs maken daar geen melding van. Een van de auteurs die het wel noemt is D. Guthrie, New Testament Introduction, p. 673

4http://www.tertullian.org/articles/claesson_pudicitia_translation.htm, deel XX, vs. 2 uit de Pudicitia

5T. Zahn, Introduction to the New Testament, p. 302-303

6H. Baarlink e.a., Bijbels Handboek, p. 466

7Het argument van Riggenbach is daarmee van tafel geveegd, zie H. Baarlink, Bijbels Handboek, p. 466

8D. Guthrie, New Testament Introduction, p. 675 beweert juist het tegenovergestelde, maar gaat daarbij slechts in op de traditie, niet op het leven van Barnabas

9T. Zahn, Intruduction to the New Testament, p. 305

10A.W. Zwiep, Tussen tekst en lezer, p. 43

11D. Guthrie, Introduction to the New Testament, p. 676

12De Clementijnse literatuur maakt melding van de prediking van Barnabas in Rome, maar in hoeverre in dit late geschrift dit beeld is geromantiseerd is niet duidelijk.

13A.F. Klijn, De wordingsgeschiedenis van het nieuwe testament, p. 154-55

14D. Guthrie, New Testament Introduction, p. 668-669

15H. Baarlink e.a., Bijbels Handboek, p. 467 ondersteunen deze gedachte, al dan met weinig woorden.

16K. Schelkle, Oorsprong en theologische betekenis van het Nieuwe Testament, p. 182 heeft het zelfs over een 'onbewezen en foutieve veronderstelling'

17D. Guthrie, New Testament Introduction, p. 709

18Het schrijverteam Maria moeder van Jezus, samen met Johannes en Marcus laten we, gezien de eerdere opmerkingen over Marcus, buiten beschouwing.

19D. Guthrie, New Testament Introduction, p. 681, en vele andere auteurs met hem noemen dit argument

20D. Guthrie, New Testament Introduction, p. 698

21T. Zahn, Introduction to the New Testament, p. 348

22Onder andere 1 Korintiërs 14

23C.P. Thiede, The Dead Sea Scrolls and the Jewish origins of Christianity, p. 11, 86 (New York, 2000). In het boek van Yigael Yadin, Bar Kokhba (New York, 1971) worden verschillende brieven van haar behandeld (p. 222-253)

Paul Cuijpers (28) is journalist en deeltijdstudent Godsdienst Pastoraal Werk (ETH/ETF) aan de Christelijke Hogeschool Ede.


Tags: Aan het woord, Gastschrijvers, Hebreeën

Commentaar

Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!


Mede mogelijk dankzij