‹ Schepping En Evolutie In De Levende Natuur (4)Schepping En Evolutie In De Levende Natuur (6) ›
Schepping En Evolutie In De Levende Natuur (5)
Gepubliceerd op 08-07-2009

Dit is het derde deel in een reeks artikelen van de hand van prof. Bruinsma. Hier is het eerste, tweede, derde en vierde artikel te vinden.

INTELLIGENT ONTWERP

Niet alleen kunnen zulke niet-reduceerbaar complexe systemen niet geleidelijk ontstaan, door natuurlijke selectie van recombinaties en/of mutaties, zij wijzen ook op de noodzaak van ontwerp. Zoals een ingenieur een ontwerp maakt met een doel voor ogen, of het nu is voor een wasknijper of voor een wolkenkrabber, zo kun je ook overal in de levende natuur doelbewust ontwerp zien. De informatie van elk ontwerp is in het DNA vastgelegd; op grond van die informatie, de volgorde van de nucleotiden, wordt elk organisme opgebouwd. De volgorde van die nucleotiden is dan dus allerminst toevallig, maar moet zo bedoeld zijn. Ontwerp is noodzakelijkerwijs verbonden met intelligentie, van blind toeval kan dan dus geen sprake meer zijn.

Dit intelligentie-aspect van het leven heeft Amerikaanse onderzoekers geleid tot de oprichting van een Intelligent Design Movement, die vooral in de V.S. veel aandacht trekt en mensen daar bevestigt in hun geloof in God. Als immers de levende natuur ontwerp vertoont, dan verwijst dat naar een Ontwerper daarvan met een ontzagwekkend creatieve intelligentie, die het menselijk vernuft verre te boven gaat. Deze idee van ‘Intelligent Ontwerp’ heeft ook in Nederland aanhang onder allerlei natuurwetenschappelijke onderzoekers. Niet alleen biologen, ook chemici, fysici, kosmologen en wiskundigen worden er door geboeid. De gedachte is overigens niet nieuw, zij is zelfs veel ouder dan Darwin’s theorie. Vanouds immers heeft de mens de kosmos als een goddelijk ontworpen schepping beleefd. Ik wees al op denkers in de Griekse oudheid. De onderzoeker Robert Boyle (1627-1691) vergeleek de kosmos met een ingenieus uurwerk, waarin hij de hand van een goddelijk ontwerper en onderhouder meende te herkennen. De Amsterdamse microscopist Jan Swammerdam (1637-1680) zag in het kleinste insectje de grootheid van ‘den Alder Oppersten Maaker’, zijn studies zijn verzameld in een ‘Bijbel der Natuure’. Terwijl de Leidse fysicus Petrus van Musschenbroek (1692-1761) juist in de hemellichamen ‘het waare Aanwezen van den Almagtigen en Oneindigwyzen GOD’ onderkende. Ook Albert Einstein (1879-1955) ontwikkelde zijn geniale relativiteitstheorieën op grond van zijn overtuiging dat God planmatig ontwerpt, ‘zonder dobbelen’, dus zonder toeval. Steeds heeft men ‘het Boek der Natuur’ naast ‘het Boek der Schriftuur’, de Bijbel, gelezen en tal van dienaren der Kerk waren actieve natuuronderzoekers, o.a. Copernicus. Van de 16e-eeuwse Galileï tot de 19e-eeuwse Maxwell waren excellente wetenschappers gelovige christenen. Nog in 1891 publiceerde de Engelse fysicus G.G. Stokes zijn boek ‘Natural Theology’, terwijl de chemicus C.J. Dippel voorzitter was van een Nederlands Hervormde studiegroep die in 1965 en 1967 het tweedelige ‘Geloof en Natuurwetenschap’ uitbracht. In historisch perspectief lijkt dan ook de huidige tegenstand van de zijde van atheïstische materialisten tegen doelmatig en planmatig ontwerp in de natuur een tijdelijk verschijnsel, nog resterend van het 19e-eeuws gebrek aan kennis van de complexiteit van de levende natuur.

Echter, de oorzaak van het ontwerp, de aard van de ontwerpende intelligentie ligt, evenals de oorzaak van de Big Bang, buiten het terrein van de natuurwetenschap. De doelbewuste intelligentie behoeft, wat dat betreft, niet te berusten bij de God van de Bijbel, maar kan ook van de veelheid van Hindoegoden of zelfs van marsmannetjes afkomstig zijn. Daar is natuurwetenschappelijk uiteraard geen verstandig woord over te zeggen. Dat neemt niet weg dat door verder onderzoek van de natuur nadere argumenten kunnen worden aangedragen die intelligent ontwerp tegenover blind toeval steeds meer aannemelijk maken.

Het concept van intelligent ontwerp wordt zelfs nog verder doorgetrokken. Wij leven in een onvoorstelbaar groot en eigenlijk onleefbaar heelal, ons ‘ruimteschip aarde’ spoedt zich voort in een koude en donkere leegte, een vacuüm bij zo’n 270° C onder nul. Het is buitengewoon bijzonder dat op onze planeet precies de juiste hoeveelheden licht, lucht, water en chemische elementen binnen nauwe temperatuurgrenzen aanwezig zijn, zodat de mens hier in zijn omringende natuur kan bestaan. Een miniem verschil in de waarde van één van de vele natuurconstanten zou dit hele heelal, inclusief een bewoonbare aarde, onmogelijk maken. Zelfs het bestaan van atomen en sterren in onze kosmos hangt van deze uiterste precisie af! Daarom menen sommige wetenschappers dat zo’n uiterst nauwkeurig afgebakende kosmologische, fysische en chemische combinatie van condities wel planmatig met het oog op het bestaan van de mens in zijn specifiek milieu bepaald moet zijn. Dit zou dan wel een bijzonder krachtig argument voor ontwerp zijn; nog één stap verder met dit zgn. antropisch principe (anthropos [Gr.] = mens) en je bent bij de goddelijke Schepper, die de kennende en Hem erkennende mens als het doel van zijn schepping heeft gecreëerd. Maar ook die stap kan alleen worden gezet in geloof.

Consequente atheïsten onderstellen daartegenover dat er dan een ‘multiversum’ zal moeten bestaan met talloos vele universa, die steeds andere toevallige natuurconstanten bezitten; één daarvan, namelijk ons heelal, zou dan toevallig net over die natuurconstanten beschikken die leven mogelijk maken. Maar andere universa dan het onze zijn principieel onkenbaar, deze ‘multiversumhypothese’ is dus niet te toetsen en daarom niet wetenschappelijk. Bovendien geldt in de wetenschap dat bij de keuzemogelijkheid tussen verschillende theorieën de eenvoudigste de voorkeur verdient en dat is bepaald niet die van een multiversum!

Natuurwetenschap bestudeert materie en energie in ruimte en tijd, sinds de Verlichting vooral in een gesloten, mechanistisch wereldbeeld. Geleidelijk begint men zich bewust te worden van de consequenties dat dit studieterrein raakvlakken heeft met, ja, deel uitmaakt van een groter geheel van de werkelijkheid die de menselijke geest kan ervaren. Dit leidt tot de mogelijkheid van een meer open wereldbeeld, dat ook ruimte biedt voor goddelijke interventie in het natuurgebeuren. Voor zover dat gebeurt via de natuurwetten blijft dat wetenschappelijk onopgemerkt; buiten die wetten om spreekt men van wonderen, bijv. bij tal van in de Bijbel vermelde gebeurtenissen, alsook bij genezingen in onze dagen.

De evolutietheorie is een interpretatie van natuurwetenschappelijke feiten maar wordt, ten onrechte, door atheïsten vaak als een feit op zichzelf beschouwd in hun materialistisch geloof, het evolutionisme. Zij houden er daarbij geen rekening mee dat, voor het verkrijgen van nieuwe levensstructuren, het enig bekende mechanisme: selectie van toevallige recombinaties en mutaties in de ‘struggle for life’, volstrekt ontoereikend is. Sinds professor Jan Lever van de Vrije Universiteit in de vorige eeuw denken christenen wel aan een ‘theïstische evolutie’, maar eigenlijk ontbreekt meer en meer de wetenschappelijke grond voor enige evolutie van laag naar hoog georganiseerd leven. Het afscheid van de traditionele evolutietheorie zal ongetwijfeld aanzienlijke gevolgen hebben ook buiten het vakgebied van de natuurwetenschap zelf.

Johan Bruinsma (Amsterdam, 1927) studeerde van 1945-'52 biologie aan de universiteit van Amsterdam en promoveerde daar in 1958 op de stofwisseling van vetplanten. In 1958 kwam hij bij het Centrum voor Plantenfysiologisch Onderzoek in Wageningen, waarna hij van 1968-'89 hoogleraar plantenfysiologie was aan de universiteit aldaar. Sinds zijn wedergeboorte in de jaren '80 is hij lid van de Vrije Evangelische Gemeente te Bennekom. Johan Bruinsma is getrouwd, heeft drie getrouwde kinderen en acht kleinkinderen tussen 18 en 28 jaar.


Tags: Uncategorized

Commentaar

Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!


Mede mogelijk dankzij

Livius Onderwijs