‹ Schepping En Evolutie In De Levende Natuur (5)Schepping En Evolutie In De Levende Natuur (slot) ›
Schepping En Evolutie In De Levende Natuur (6)
Gepubliceerd op 10-07-2009

Dit is het zesde deel in een reeks artikelen van de hand van prof. Bruinsma. Hier is het eerste, tweede, derde, vierde en vijfde artikel te vinden.

MENS EN MENSAPEN

Ik ben bioloog geworden uit belangstellende liefde tot de natuur. Wat is dat eigenlijk, die fascinatie door ‘wat leeft en groeit en altijd weer boeit’, waarom kunnen we schoonheid ervaren aan vlinders op bloemen, genieten van vogelzang? Wat dat laatste betreft, waarom hebben lijsters en nachtegalen repertoires van meer dan 100 melodieën, ze zouden toch met een paar verschillende roepen kunnen volstaan om de voor hen nodige signalen af te geven? Vragen, die alweer niet natuurwetenschappelijk te beantwoorden zijn. Maar zou het misschien kunnen, doordenkend in de lijn van het antropisch principe, dat het is om ons mensen er van te kunnen laten genieten? Zou dat bedoeld kunnen zijn in de ons omringende natuur? Je vraagt je dan af: is de mens dan zo iets bijzonders?

Zoölogisch gezien is de mens een zoogdier. Als Homo sapiens is hij een Primaat, verwant aan de aapachtigen, vooral aan de mensapen, waarvan hij wat zijn genen betreft maar luttele procenten verschilt. Maar paleontologisch is ook hier een niet overbrugde kloof: de steeds talrijker fossiele resten zijn tot nu toe òf duidelijk aapachtig òf typisch menselijk. Zo blijkt de bekende ‘Lucy’ een aap, die op de knokkels van de voorpoten liep. Evolutionisten zien in de overeenkomst in het DNA van mens en mensapen een bewijs voor gemeenschappelijke afstamming, maar het argument dat de Ontwerper dezelfde bouwstenen gebruikt voor overeenkomstige levensvormen is even goed te verdedigen. Het is beide een kwestie van geloof, òf in darwinistisch-toevallige evolutie òf in schepping.

Maar of de mens toevallig geëvolueerd is, dan wel een aparte schepping, is wel van groot belang voor het christelijk geloof. Want als althans de geestelijke vermogens van de mens niet zouden berusten op schepping maar toevallig geleidelijk ontwikkeld zouden zijn, dan zou hij schuldeloos zijn als een dier en konden hem zijn wandaden evenmin moreel worden aangerekend als het slaan van een hert door een leeuw. En dan zou er dus ook geen noodzaak zijn voor zondeverzoening aan het kruis (vergelijk ook de overwegingen van Paulus in bijv. Rom.5:18,19 en 1 Kor.15:20-22).

Van de mensapen leeft de orang oetan solitair. Wel houdt de moeder haar jong meer dan vier jaar bij zich om het de honderden plantendelen te leren kennen, die het nodig heeft om in het oerwoud gezond en veilig te kunnen overleven. De andere mensapen: gorilla, chimpansee en bonobo, kennen een rijk sociaal samenlevingsverband. Vooral zij hebben een onderling gedrag van gebaren en mimiek, dat ons zo herkenbaar voorkomt: ‘het zijn net mensen’. Maar recent gedragswetenschappelijk onderzoek aan voornamelijk chimpansees, ons genetisch het meest verwant, heeft drie opvallende verschillen met menselijke vermogens aangetoond:

Opnieuw dus de vraag: is de mens dan zo iets bijzonders? Volgens Genesis 1 zijn plant en dier geschapen ‘naar hun aard’, maar niet de mens: ‘God zei: Laat ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis’ (Gen.1:26). Zoals God een Triniteit is van Vader, Zoon en Heilige Geest, zo is de mens een triniteit van lichaam, ziel en geest. Het lichaam heeft hij met alle materie gemeen; de ziel, waarin het denken, voelen en willen zetelen, met althans de hogere dieren; maar zijn geest is volstrekt uniek. Niet alleen om als rentmeester de overige schepping te beheren, althans op aarde, maar ook om met God te communiceren, zoals Adam met God ‘wandelde in de hof’ (Gen.3:8). Welnu: taalgevoel, liefde, besef van moraal en van eeuwigheid, al deze specifieke eigenschappen van de menselijke geest, zijn juist daar voor nodig, zij kenmerken onze omgang met God en met elkaar.

Johan Bruinsma (Amsterdam, 1927) studeerde van 1945-'52 biologie aan de universiteit van Amsterdam en promoveerde daar in 1958 op de stofwisseling van vetplanten. In 1958 kwam hij bij het Centrum voor Plantenfysiologisch Onderzoek in Wageningen, waarna hij van 1968-'89 hoogleraar plantenfysiologie was aan de universiteit aldaar. Sinds zijn wedergeboorte in de jaren '80 is hij lid van de Vrije Evangelische Gemeente te Bennekom. Johan Bruinsma is getrouwd, heeft drie getrouwde kinderen en acht kleinkinderen tussen 18 en 28 jaar.


Tags: Uncategorized

Commentaar

Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!


Mede mogelijk dankzij

Hadderech