Deze passage heeft bij veel "eindtijd-specialisten" geleid tot de meest doldwaze speculaties. Zo zijn er die deze tekst verbinden met de huidige waterproblemen in het Midden-Oosten. Door het vele gebruik van het water in Turkije, Syrië en Irak is de rivier bijna volledig uitgedroogd ter hoogte van Babylon. Ieder land probeert zoveel mogelijk van het kostbare water zelf te houden door het bouwen van grote dammen en Irak die aan het einde van de rivier
Eufraat ligt krijgt zodoende het minste water.
Anderen, zoals Swede, denken dat deze tekst een verwijzing is naar de
val van Babylon in 539 v.C. door de binnentrekkende legers van Cyrus. Deze strateeg was namelijk op het idee gekomen om zijn legers op te stellen bij die plekken waar de rivier de stad naar binnenstroomde en er weer uitstroomde. Vervolgens liet hij een gracht graven, zodat het water naar een moeras in de buurt stroomde, het pijl van het water ging omlaag en de Perzische soldaten konden ongestoord naar binnen lopen (Herodotos i. 191). Voor hen die deze geschiedenis in de Bijbel willen nalezen zie
Daniël 5.
Nu is het zo dat in het Oude Testament de machtige daden van God vaak worden geassocieerd met het opdrogen van de wateren, voorbeelden zijn de Rode Zee (
Ex. 14:21) en de Jordaan (
Joz. 3:16), ook in profetieën zien we dit fenomeen terug (
Jes. 11:15;
Jer. 51:36;
Zach. 10:11). In deze rij past deze Nieuwtestamentische profetie perfect.
De Eufraat in de buurt van Zenobia