‹ Schepping En Evolutie In De Levende Natuur (3)Livius Nieuwsbrief - Januari 2017 ›
Schepping En Evolutie In De Levende Natuur (slot)
Gepubliceerd op 05-01-2017

Op 1 januari jongstleden is professor dr. Bruinsma overleden. Vele jaren heeft hij met zijn grote kennis van de Bijbel en de natuur ons van adviezen voorzien. Ter herinnering aan hem plaatsen we een reeks  artikelen van de hand van prof. Bruinsma. Het eerste artikel is hier, het tweede hier en het derde hier te vinden.

Johan Bruinsma (1927-2017) studeerde van 1945-’52 biologie aan de universiteit van Amsterdam en promoveerde daar in 1958 op de stofwisseling van vetplanten. In 1958 kwam hij bij het Centrum voor Plantenfysiologisch Onderzoek in Wageningen, waarna hij van 1968-’89 hoogleraar plantenfysiologie was aan de universiteit aldaar. Sinds zijn wedergeboorte in de jaren ‘80 van de vorige eeuw was hij lid van de Vrije Evangelische Gemeente te Bennekom. Johan Bruinsma was getrouwd, had drie getrouwde kinderen en 21 (achter)kleinkinderen.

INTELLIGENT ONTWERP

Niet alleen kunnen zulke niet-reduceerbaar complexe systemen niet geleidelijk ontstaan, door natuurlijke selectie van recombinaties en/of mutaties, zij wijzen ook op de noodzaak van ontwerp. Zoals een ingenieur een ontwerp maakt met een doel voor ogen, of het nu is voor een wasknijper of voor een wolkenkrabber, zo kun je ook overal in de levende natuur doelbewust ontwerp zien. De informatie van elk ontwerp is in het DNA vastgelegd; op grond van die informatie, de volgorde van de nucleotiden, wordt elk organisme opgebouwd. De volgorde van die nucleotiden is dan dus allerminst toevallig, maar moet zo bedoeld zijn. Ontwerp is noodzakelijkerwijs verbonden met intelligentie, van blind toeval kan dan dus geen sprake meer zijn.

Dit intelligentie-aspect van het leven heeft Amerikaanse onderzoekers geleid tot de oprichting van een Intelligent Design Movement, die vooral in de V.S. veel aandacht trekt en mensen daar bevestigt in hun geloof in God. Als immers de levende natuur ontwerp vertoont, dan verwijst dat naar een Ontwerper daarvan met een ontzagwekkend creatieve intelligentie, die het menselijk vernuft verre te boven gaat. Deze idee van ‘Intelligent Ontwerp’ heeft ook in Nederland aanhang onder allerlei natuurwetenschappelijke onderzoekers. Niet alleen biologen, ook chemici, fysici, kosmologen en wiskundigen worden er door geboeid. De gedachte is overigens niet nieuw, zij is zelfs veel ouder dan Darwin’s theorie. Vanouds immers heeft de mens de kosmos als een goddelijk ontworpen schepping beleefd. Ik wees al op denkers in de Griekse oudheid. De onderzoeker Robert Boyle (1627-1691) vergeleek de kosmos met een ingenieus uurwerk, waarin hij de hand van een goddelijk ontwerper en onderhouder meende te herkennen. De Amsterdamse microscopist Jan Swammerdam (1637-1680) zag in het kleinste insectje de grootheid van ‘den Alder Oppersten Maaker’, zijn studies zijn verzameld in een ‘Bijbel der Natuure’. Terwijl de Leidse fysicus Petrus van Musschenbroek (1692-1761) juist in de hemellichamen ‘het waare Aanwezen van den Almagtigen en Oneindigwyzen GOD’ onderkende. Ook Albert Einstein (1879-1955) ontwikkelde zijn geniale relativiteitstheorieën op grond van zijn overtuiging dat God planmatig ontwerpt, ‘zonder dobbelen’, dus zonder toeval. Steeds heeft men ‘het Boek der Natuur’ naast ‘het Boek der Schriftuur’, de Bijbel, gelezen en tal van dienaren der Kerk waren actieve natuuronderzoekers, o.a. Copernicus. Van de 16e-eeuwse Galileï tot de 19e-eeuwse Maxwell waren excellente wetenschappers gelovige christenen. Nog in 1891 publiceerde de Engelse fysicus G.G. Stokes zijn boek ‘Natural Theology’, terwijl de chemicus C.J. Dippel voorzitter was van een Nederlands Hervormde studiegroep die in 1965 en 1967 het tweedelige ‘Geloof en Natuurwetenschap’ uitbracht. In historisch perspectief lijkt dan ook de huidige tegenstand van de zijde van atheïstische materialisten tegen doelmatig en planmatig ontwerp in de natuur een tijdelijk verschijnsel, nog resterend van het 19e-eeuws gebrek aan kennis van de complexiteit van de levende natuur.

Echter, de oorzaak van het ontwerp, de aard van de ontwerpende intelligentie ligt, evenals de oorzaak van de Big Bang, buiten het terrein van de natuurwetenschap. De doelbewuste intelligentie behoeft, wat dat betreft, niet te berusten bij de God van de Bijbel, maar kan ook van de veelheid van Hindoegoden of zelfs van marsmannetjes afkomstig zijn. Daar is natuurwetenschappelijk uiteraard geen verstandig woord over te zeggen. Dat neemt niet weg dat door verder onderzoek van de natuur nadere argumenten kunnen worden aangedragen die intelligent ontwerp tegenover blind toeval steeds meer aannemelijk maken.

Het concept van intelligent ontwerp wordt zelfs nog verder doorgetrokken. Wij leven in een onvoorstelbaar groot en eigenlijk onleefbaar heelal, ons ‘ruimteschip aarde’ spoedt zich voort in een koude en donkere leegte, een vacuüm bij zo’n 270° C onder nul. Het is buitengewoon bijzonder dat op onze planeet precies de juiste hoeveelheden licht, lucht, water en chemische elementen binnen nauwe temperatuurgrenzen aanwezig zijn, zodat de mens hier in zijn omringende natuur kan bestaan. Een miniem verschil in de waarde van één van de vele natuurconstanten zou dit hele heelal, inclusief een bewoonbare aarde, onmogelijk maken. Zelfs het bestaan van atomen en sterren in onze kosmos hangt van deze uiterste precisie af! Daarom menen sommige wetenschappers dat zo’n uiterst nauwkeurig afgebakende kosmologische, fysische en chemische combinatie van condities wel planmatig met het oog op het bestaan van de mens in zijn specifiek milieu bepaald moet zijn. Dit zou dan wel een bijzonder krachtig argument voor ontwerp zijn; nog één stap verder met dit zgn. antropisch principe (anthropos [Gr.] = mens) en je bent bij de goddelijke Schepper, die de kennende en Hem erkennende mens als het doel van zijn schepping heeft gecreëerd. Maar ook die stap kan alleen worden gezet in geloof.

Consequente atheïsten onderstellen daartegenover dat er dan een ‘multiversum’ zal moeten bestaan met talloos vele universa, die steeds andere toevallige natuurconstanten bezitten; één daarvan, namelijk ons heelal, zou dan toevallig net over die natuurconstanten beschikken die leven mogelijk maken. Maar andere universa dan het onze zijn principieel onkenbaar, deze ‘multiversumhypothese’ is dus niet te toetsen en daarom niet wetenschappelijk. Bovendien geldt in de wetenschap dat bij de keuzemogelijkheid tussen verschillende theorieën de eenvoudigste de voorkeur verdient en dat is bepaald niet die van een multiversum!

Natuurwetenschap bestudeert materie en energie in ruimte en tijd, sinds de Verlichting vooral in een gesloten, mechanistisch wereldbeeld. Geleidelijk begint men zich bewust te worden van de consequenties dat dit studieterrein raakvlakken heeft met, ja, deel uitmaakt van een groter geheel van de werkelijkheid die de menselijke geest kan ervaren. Dit leidt tot de mogelijkheid van een meer open wereldbeeld, dat ook ruimte biedt voor goddelijke interventie in het natuurgebeuren. Voor zover dat gebeurt via de natuurwetten blijft dat wetenschappelijk onopgemerkt; buiten die wetten om spreekt men van wonderen, bijv. bij tal van in de Bijbel vermelde gebeurtenissen, alsook bij genezingen in onze dagen.

De evolutietheorie is een interpretatie van natuurwetenschappelijke feiten maar wordt, ten onrechte, door atheïsten vaak als een feit op zichzelf beschouwd in hun materialistisch geloof, het evolutionisme. Zij houden er daarbij geen rekening mee dat, voor het verkrijgen van nieuwe levensstructuren, het enig bekende mechanisme: selectie van toevallige recombinaties en mutaties in de ‘struggle for life’, volstrekt ontoereikend is. Sinds professor Jan Lever van de Vrije Universiteit in de vorige eeuw denken christenen wel aan een ‘theïstische evolutie’, maar eigenlijk ontbreekt meer en meer de wetenschappelijke grond voor enige evolutie van laag naar hoog georganiseerd leven. Het afscheid van de traditionele evolutietheorie zal ongetwijfeld aanzienlijke gevolgen hebben ook buiten het vakgebied van de natuurwetenschap zelf.

MENS EN MENSAPEN

Ik ben bioloog geworden uit belangstellende liefde tot de natuur. Wat is dat eigenlijk, die fascinatie door ‘wat leeft en groeit en altijd weer boeit’, waarom kunnen we schoonheid ervaren aan vlinders op bloemen, genieten van vogelzang? Wat dat laatste betreft, waarom hebben lijsters en nachtegalen repertoires van meer dan 100 melodieën, ze zouden toch met een paar verschillende roepen kunnen volstaan om de voor hen nodige signalen af te geven? Vragen, die alweer niet natuurwetenschappelijk te beantwoorden zijn. Maar zou het misschien kunnen, doordenkend in de lijn van het antropisch principe, dat het is om ons mensen er van te kunnen laten genieten? Zou dat bedoeld kunnen zijn in de ons omringende natuur? Je vraagt je dan af: is de mens dan zo iets bijzonders?

Zoölogisch gezien is de mens een zoogdier. Als Homo sapiens is hij een Primaat, verwant aan de aapachtigen, vooral aan de mensapen, waarvan hij wat zijn genen betreft maar luttele procenten verschilt. Maar paleontologisch is ook hier een niet overbrugde kloof: de steeds talrijker fossiele resten zijn tot nu toe òf duidelijk aapachtig òf typisch menselijk. Zo blijkt de bekende ‘Lucy’ een aap, die op de knokkels van de voorpoten liep. Evolutionisten zien in de overeenkomst in het DNA van mens en mensapen een bewijs voor gemeenschappelijke afstamming, maar het argument dat de Ontwerper dezelfde bouwstenen gebruikt voor overeenkomstige levensvormen is even goed te verdedigen. Het is beide een kwestie van geloof, òf in darwinistisch-toevallige evolutie òf in schepping.

Maar of de mens toevallig geëvolueerd is, dan wel een aparte schepping, is wel van groot belang voor het christelijk geloof. Want als althans de geestelijke vermogens van de mens niet zouden berusten op schepping maar toevallig geleidelijk ontwikkeld zouden zijn, dan zou hij schuldeloos zijn als een dier en konden hem zijn wandaden evenmin moreel worden aangerekend als het slaan van een hert door een leeuw. En dan zou er dus ook geen noodzaak zijn voor zondeverzoening aan het kruis (vergelijk ook de overwegingen van Paulus in bijv. Rom. 5:18,19 en 1 Kor. 15:20-22).

Van de mensapen leeft de orang oetan solitair. Wel houdt de moeder haar jong meer dan vier jaar bij zich om het de honderden plantendelen te leren kennen, die het nodig heeft om in het oerwoud gezond en veilig te kunnen overleven. De andere mensapen: gorilla, chimpansee en bonobo, kennen een rijk sociaal samenlevingsverband. Vooral zij hebben een onderling gedrag van gebaren en mimiek, dat ons zo herkenbaar voorkomt: ‘het zijn net mensen’. Maar recent gedragswetenschappelijk onderzoek aan voornamelijk chimpansees, ons genetisch het meest verwant, heeft drie opvallende verschillen met menselijke vermogens aangetoond:

Opnieuw dus de vraag: is de mens dan zo iets bijzonders? Volgens Genesis 1 zijn plant en dier geschapen ‘naar hun aard’, maar niet de mens: ‘God zei: Laat ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis’ (Gen. 1:26). Zoals God een Triniteit is van Vader, Zoon en Heilige Geest, zo is de mens een triniteit van lichaam, ziel en geest. Het lichaam heeft hij met alle materie gemeen; de ziel, waarin het denken, voelen en willen zetelen, met althans de hogere dieren; maar zijn geest is volstrekt uniek. Niet alleen om als rentmeester de overige schepping te beheren, althans op aarde, maar ook om met God te communiceren, zoals Adam met God ‘wandelde in de hof’ (Gen. 3:8). Welnu: taalgevoel, liefde, besef van moraal en van eeuwigheid, al deze specifieke eigenschappen van de menselijke geest, zijn juist daar voor nodig, zij kenmerken onze omgang met God en met elkaar.

NATUURFILOSOFIE

Ook door niet-biologen zijn gedachten ontwikkeld, die een interessant licht op ons onderwerp werpen.

De Joods-Franse wijsgeer Henri Bergson (1859-1941, Nobelprijs 1928) beschreef in zijn boek L’Évolution créatrice (1907) een ‘élan vital’ in de levende natuur. Dat ‘élan’ is een door een liefdevolle God gegeven creatieve drang, die door de ganse schepping heen vaart. Het is deze scheppingsdrang die de grote verscheidenheid in levensvormen op aarde tot stand heeft gebracht. Het uiteindelijke doel van die drang is de schepping van de mens, omdat het in de ganse kosmos alleen de mens is, die met zijn bewustzijn Gods schepping kan waarderen en Hem in wederliefde kan herkennen en aanbidden.

Puur wetenschappelijk kun je niet veel met zo’n filosofie, omdat de natuurwetenschap haar grenzen moet trekken en nu eenmaal niet de gehele werkelijkheid omvat. Maar die grenzen worden doorbroken door deze religieuze filosofie, die juist daar verklaringen biedt waar de wetenschap moet stoppen: bij de vragen naar het begin van alles, naar het onwaarschijnlijke ontstaan van het leven op aarde, naar het proces van de ontwikkeling van dat leven in zijn uitbundige verscheidenheid van bouwplannen, vormen en functies, naar de niet-reduceerbare complexiteit op alle niveaus in een natuur met een planmatige doelgerichtheid, culminerend in de mens. De mens met zijn geest: zijn abstraherend verstand, zijn taalgevoel en zelfbewustzijn, zijn cultuur en zijn religieus en moreel besef. De mens als het uiteindelijk hoogtepunt, de kroon van een bedoelde ontwikkeling. Zo zien wij, dat ook door filosofie de terreinen van geloof en wetenschap elkaar kunnen aanvullen en versterken.

Bergson’s principe van het élan vital in de levende natuur is zelfs nog uitgebreid tot het gehele universum in het christelijk panentheïsme, bijv. door de Duitse theoloog Jürgen Moltmann in zijn Spirit of life: A universal affirmation (1999). Dit panentheïsme (wel te onderscheiden van ‘pantheïsme’, dat het goddelijke beperkt tot alleen het waarneembare heelal) stelt dat, waar de Heilige Geest al bij het begin van de schepping werkzaam was (Gen. 1:2), de bovennatuurlijke, transcendente God in de persoon van de Heilige Geest van ouds altijd en alom ook in al het geschapene, dus immanent, aanwezig is. De Heilige Geest kan dus niet alleen de mens vervullen, maar doordringt op enigerlei wijze de gehele schepping. Deze panentheïstische visie, waarvan hier alleen het principe weergegeven is, gaat je mogelijk te ver; als je de consequenties ervan doordenkt, rijzen wel veel vragen en uiteindelijk moet het denken stoppen voor het goddelijk mysterie. Maar er zijn blijkbaar gradaties in de zienswijzen, hoe een creatief God met en in Zijn schepping kan handelen. En dat handelen betreft niet alleen de veelheid van vormen in de natuur, maar evenzeer de verscheidenheid op individueel niveau, waarover de vragen gaan die ik aan het begin van dit artikel aan je stelde. Hopelijk kan deze beschouwing je dan ook helpen bij de vorming van een wereldbeeld, waarin geloof en wetenschap harmonieus samenhangen, met een zinvolle zienswijze op schepping en evolutie in de levende natuur.

Voor verdere oriëntatie op dit gebied volgt hier nog enige literatuur.


Tags: Evolutie, Natuur, Prof. dr. Johan Bruinsma, Schepping
Gerelateerde onderwerpen: Evolutie, Natuur, Prof. dr. Johan Bruinsma, Schepping

Commentaar

Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!


Mede mogelijk dankzij

StudieboekenStudieboeken