52:1 | Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester. |
52:2 | Als Doeg, de Edomiet, gekomen was, en Saul te kennen gegeven, en tot hem gezegd had: David is gekomen ten huize van Achimelech. |
52:3 | Wat beroemt gij u in het kwaad, o gij geweldige? Gods goedertierenheid [duurt toch] den gansen dag. |
52:4 | Uw tong denkt enkel schade als een geslepen scheermes, werkende bedrog. |
52:5 | Gij hebt het kwade liever dan het goede, de leugen, dan gerechtigheid te spreken. Sela. |
52:6 | Gij hebt lief alle woorden van verslinding, [en] een tong des bedrogs. |
52:7 | God zal u ook afbreken in eeuwigheid; Hij zal u wegrapen en u uit de tent uitrukken; ja, Hij zal u uitwortelen uit het land der levenden. Sela. |
52:8 | En de rechtvaardigen zullen het zien, en vrezen; en zij zullen over hem lachen, [zeggende]: |
52:9 | Ziet den man, [die] God niet stelde tot Zijn Sterkte, maar vertrouwde op de veelheid zijns rijkdoms; hij was sterk geworden door zijn beschadigen. |
52:10 | Maar ik zal zijn als een groene olijfboom in Gods huis; ik vertrouw op Gods goedertierenheid eeuwiglijk en altoos. |
52:11 | Ik zal U loven in eeuwigheid, omdat Gij het gedaan hebt; en ik zal Uw Naam verwachten; want hij is goed voor Uw gunstgenoten. |