Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Want [37]gij hebt den [38]God uws heils vergeten, en niet gedacht [39]aan den Rotssteen uwer sterkte; daarom [40]zult gij wel liefelijke planten planten, en gij zult [41]hem met uitlandse ranken [42]bezetten; 37. Te weten, gij dochter Israels, dat is, gij volk van Israel. 38. Dat is, dien God, die een bewerker uwer tijdelijke en eeuwige welvaart is. 39. Dat is, aan den sterken God, tot wien gij een vaste toevlucht hadt kunnen en behoren te nemen. 40. De zin is: Ofschoon uw land naarstiglijk bezaaid en beplant is, op hoop van vele schone vruchten daarvan te zullen genieten. 41. Te weten uwen wijnberg. 42. Hebreeuws, bezaaien.