SV | Een iegelijk, die uit God geboren is, die doet de zonde niet, want Zijn zaad blijft in hem; en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren. |
Steph | πας ο γεγεννημενος εκ του θεου αμαρτιαν ου ποιει οτι σπερμα αυτου εν αυτω μενει και ου δυναται αμαρτανειν οτι εκ του θεου γεγεννηται |
Trans. | pas o gegennēmenos ek tou theou amartian ou poiei oti sperma autou en autō menei kai ou dynatai amartanein oti ek tou theou gegennētai |
Chiastische structuur
We herkennen het volgende chiasme in dit vers.
A | Ieder die uit God geboren is, |
B | doet de zonde niet, |
C | want Zijn zaad blijft in hem; |
B' | en hij kan niet zondigen, |
A' | omdat hij uit God geboren is. |
Een iegelijk, die uit God geboren is, die doet de zonde niet, want Zijn zaad blijft in hem; en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren.
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.
|
Een iegelijk, die uit God geboren is, die doet de zonde niet, want Zijn zaad blijft in hem; en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren.
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!