SV | En David vraagde God nog eens; en God zeide tot hem: Gij zult niet optrekken achter hen heen; [maar] omsingel hen van boven, en kom tot hen tegenover de moerbezienbomen. |
WLC | וַיִּשְׁאַ֨ל עֹ֤וד דָּוִיד֙ בֵּֽאלֹהִ֔ים וַיֹּ֤אמֶר לֹו֙ הָֽאֱלֹהִ֔ים לֹ֥א תַֽעֲלֶ֖ה אַֽחֲרֵיהֶ֑ם הָסֵב֙ מֵֽעֲלֵיהֶ֔ם וּבָ֥אתָ לָהֶ֖ם מִמּ֥וּל הַבְּכָאִֽים׃ |
Trans. | wayyišə’al ‘wōḏ dāwîḏ bē’lōhîm wayyō’mer lwō hā’ĕlōhîm lō’ ṯa‘ăleh ’aḥărêhem hāsēḇ mē‘ălêhem ûḇā’ṯā lâem mimmûl habəḵā’îm: |
En David vraagde God nog eens; en God zeide tot hem: Gij zult niet optrekken achter hen heen; [maar] omsingel hen van boven, en kom tot hen tegenover de moerbezienbomen.
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.
|
En David vraagde God nog eens; en God zeide tot hem: Gij zult niet optrekken achter hen heen; [maar] omsingel hen van boven, en kom tot hen tegenover de moerbezienbomen.
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!