SV | Aangaande de gelijkenis der dieren, hun gedaante was als brandende kolen des vuurs, als de gedaante der fakkelen; datzelve [vuur] ging steeds tussen die dieren; en het vuur had een glans, en uit het vuur kwam een bliksem voort. |
WLC | וּדְמ֨וּת הַחַיֹּ֜ות מַרְאֵיהֶ֣ם כְּגַחֲלֵי־אֵ֗שׁ בֹּֽעֲרֹות֙ כְּמַרְאֵ֣ה הַלַּפִּדִ֔ים הִ֕יא מִתְהַלֶּ֖כֶת בֵּ֣ין הַחַיֹּ֑ות וְנֹ֣גַהּ לָאֵ֔שׁ וּמִן־הָאֵ֖שׁ יֹוצֵ֥א בָרָֽק׃ |
Trans. | ûḏəmûṯ haḥayywōṯ marə’êhem kəḡaḥălê-’ēš bō‘ărwōṯ kəmarə’ēh hallapiḏîm hî’ miṯəhalleḵeṯ bên haḥayywōṯ wənōḡah lā’ēš ûmin-hā’ēš ywōṣē’ ḇārāq: |
Aangaande de gelijkenis der dieren, hun gedaante was als brandende kolen des vuurs, als de gedaante der fakkelen; datzelve [vuur] ging steeds tussen die dieren; en het vuur had een glans, en uit het vuur kwam een bliksem voort.
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.
|
Aangaande de gelijkenis der dieren, hun gedaante was als brandende kolen des vuurs, als de gedaante der fakkelen; datzelve [vuur] ging steeds tussen die dieren; en het vuur had een glans, en uit het vuur kwam een bliksem voort.
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!