SV | En hij zeide tot haar: Ik zie het aangezicht uws vaders, dat het jegens mij niet is als gisteren [en] eergisteren; doch de God mijns vaders is bij mij geweest. |
WLC | וַיֹּ֣אמֶר לָהֶ֗ן רֹאֶ֤ה אָנֹכִי֙ אֶת־פְּנֵ֣י אֲבִיכֶ֔ן כִּֽי־אֵינֶ֥נּוּ אֵלַ֖י כִּתְמֹ֣ל שִׁלְשֹׁ֑ם וֵֽאלֹהֵ֣י אָבִ֔י הָיָ֖ה עִמָּדִֽי׃ |
Trans. | wayyō’mer lâen rō’eh ’ānōḵî ’eṯ-pənê ’ăḇîḵen kî-’ênennû ’ēlay kiṯəmōl šiləšōm wē’lōhê ’āḇî hāyâ ‘immāḏî: |
En hij zeide tot haar: Ik zie het aangezicht uws vaders, dat het jegens mij niet is als gisteren [en] eergisteren; doch de God mijns vaders is bij mij geweest.
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.
|
En hij zeide tot haar: Ik zie het aangezicht uws vaders, dat het jegens mij niet is als gisteren [en] eergisteren; doch de God mijns vaders is bij mij geweest.
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!