Aantekeningen bij de Bijbel: Job 3:5

Job 3:5

SV	Dat de duisternis en des doods schaduw hem verontreinigen; dat wolken over hem wonen; dat hem verschrikken de zwarte dampen des dags!
WLC	יִגְאָלֻ֡הוּ חֹ֣שֶׁךְ וְ֭צַלְמָוֶת תִּשְׁכָּן־עָלָ֣יו עֲנָנָ֑ה יְ֝בַעֲתֻ֗הוּ כִּֽמְרִ֥ירֵי יֹֽום׃
Trans.	yiḡə’āluhû ḥōšeḵə wəṣaləmāweṯ tišəkān-‘ālāyw ‘ănānâ yəḇ^a‘ăṯuhû kimərîrê ywōm:

Algemeen

Dat de duisternis en des doods schaduw hem verontreinigen; dat wolken over hem wonen; dat hem verschrikken de zwarte dampen des dags!

Dat de duisternis en des doods schaduw hem verontreinigen; NBV: Laat het diepste donker hem omhullen, een dichte wolk hem bedekken en een zonsverduistering hem teisteren.
hem verontreinigen, lett. "beslag leggen op", ie. laat de duisternis en de donkere nacht/doodschaduw beslag leggen op de nacht waarin Job is geboren (cf. vs. 6).
zwarte dampen des dags, hier zijn verschillende verklaringen voor gegeven 1) een zonsverduistering (NBV). Volgens SBOT zou dit ook in de tekst uit Qumran staan (SBOT, Vol. 6, p. 427), echter dit is niet gevonden in 4Q157=4QTgJob (F.G. Martinez, p. 143); 2) een zandstorm of een naderend onweer lijkt logischer omdat hierbij sprake is van 'wolken' en dreigender is dan de eerder genoemde zonsverduistering; 3) volgens Rashi en Ibn Ezra zijn het de 'demonen die de dag regeren'.

Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.

יִגְאָלֻ֡הוּ

hem verontreinigen

חֹ֣שֶׁךְ

Dat de duisternis

וְ֭

צַלְמָוֶת

des doods schaduw

תִּשְׁכָּן־

hem wonen

עָלָ֣יו

over

עֲנָנָ֑ה

dat wolken

יְ֝בַעֲתֻ֗הוּ

dat hem verschrikken

כִּֽמְרִ֥ירֵי

de zwarte dampen

יֽוֹם

des dags

Dat de duisternis en des doods schaduw hem verontreinigen; dat wolken over hem wonen; dat hem verschrikken de zwarte dampen des dags!

צַלְמָוֶת ^H6757 "schaduw van de doods"; een diepe duisternis in de zin van het tegengestelde van licht zoals ook uit de andere Bijbelpassages blijkt (Job 3:5; 10:21, 22; 12:22; 16:16; 24:17; 28:3; 34:22; 38:17; Ps. 23:4; 44:20; 107:10, 14; Jes. 9:1; Jer. 2:6; 13:16; Am. 5:8), waarbij met name gedacht moet worden aan de duisternis net voor de morgenstond wanneer de duisternis juist het gevaarlijkst is voor prooidieren (Job 24:17; Am. 5:8).
עֲנָנָה ^H6053 hapax "wolken";
כִּמְרִיר ^H3650 hapax "zwarte dampen, zonsverduistering"; [… onder de dag]en van het jaar 4Q157=4QTgJob; Het woord כמרירים kîmrîyrîym "zwartheid" is afgeleid van כמר kâmar "zwart", De Statenvertaling vertaald het met "zwarte dampen", met als kanttekening Versta, de dikke en donkere nevelen, die, door de hitte der zon uit de aarde en de wateren getrokken zijnde, in de lucht opstijgen, waardoor de dag mistig en het licht deszelven droevig en duister gemaakt wordt. Anderen als Gesenius, Bochart en Noyes denken meer aan iets algemeens dat de zon doet verduisteren. Het kunnen dan zowel (zand)stormen zijn danwel een zonsverduistering. Als men bedenkt dat in de oudheid een zonsverduistering vaak een aankondiger was van rampspoed, dan zou dit een logische verklaring zijn, dit komt overeen met hetgeen in de LXX staat καταραθείη ἡ ἡμέρα katarathein hē hēmera, "laat de dag vervloekt zijn".

____

Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!