SV | En hij zette den hoed op zijn hoofd; en aan den hoed boven zijn aangezicht zette hij de gouden plaat, de kroon der heiligheid, gelijk als de HEERE Mozes geboden had. |
WLC | וַיָּ֥שֶׂם אֶת־הַמִּצְנֶ֖פֶת עַל־רֹאשֹׁ֑ו וַיָּ֨שֶׂם עַֽל־הַמִּצְנֶ֜פֶת אֶל־מ֣וּל פָּנָ֗יו אֵ֣ת צִ֤יץ הַזָּהָב֙ נֵ֣זֶר הַקֹּ֔דֶשׁ כַּאֲשֶׁ֛ר צִוָּ֥ה יְהוָ֖ה אֶת־מֹשֶֽׁה׃ |
Trans. | wayyāśem ’eṯ-hammiṣənefeṯ ‘al-rō’šwō wayyāśem ‘al-hammiṣənefeṯ ’el-mûl pānāyw ’ēṯ ṣîṣ hazzâāḇ nēzer haqqōḏeš ka’ăšer ṣiûâ JHWH ’eṯ-mōšeh: |
En hij zette den hoed op zijn hoofd; en aan den hoed boven zijn aangezicht zette hij de gouden plaat, de kroon der heiligheid, gelijk als de HEERE Mozes geboden had.
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.
|
En hij zette den hoed op zijn hoofd; en aan den hoed boven zijn aangezicht zette hij de gouden plaat, de kroon der heiligheid, gelijk als de HEERE Mozes geboden had.
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!