G406 Ἀνδρέας
Andreas

Bijbelteksten

Mattheus 4:18En Jezus, wandelende aan de zee van Galilea, zag twee broeders, [namelijk] Simon, gezegd Petrus, en Andreas, zijn broeder, het net in de zee werpende (want zij waren vissers);
Mattheus 10:2De namen nu der twaalf apostelen zijn deze: de eerste, Simon, gezegd Petrus, en Andreas, zijn broeder; Jakobus, de [zoon] van Zebedeus, en Johannes, zijn broeder;
Markus 1:16En wandelende bij de Galilese zee, zag Hij Simon en Andreas, zijn broeder, werpende het net in de zee (want zij waren vissers);
Markus 1:29En van stonde aan uit de synagoge gegaan zijnde, kwamen zij in het huis van Simon en Andreas, met Jakobus en Johannes.
Markus 3:18En Andreas, en Filippus, en Bartholomeus, en Mattheus, en Thomas, en Jakobus, den [zoon] van Alfeus, en Thaddeus, en Simon Kananites,
Markus 13:3En als Hij gezeten was op den Olijfberg, tegen de tempel over, vraagden Hem Petrus, en Jakobus, en Johannes, en Andreas, alleen:
Lukas 6:14[Namelijk] Simon, welken Hij ook Petrus noemde; en Andreas zijn broeder, Jakobus en Johannes, Filippus en Bartholomeus;
Johannes 1:40Hij zeide tot hen: Komt en ziet! Zij kwamen en zagen, waar Hij woonde, en bleven dien dag bij Hem. En het was omtrent de tiende ure.
Johannes 1:44Des anderen daags wilde Jezus heengaan naar Galilea, en vond Filippus, en zeide tot hem: Volg Mij.
Johannes 6:8Een van Zijn discipelen, [namelijk] Andreas, de broeder van Simon Petrus, zeide tot Hem:
Johannes 12:22Filippus kwam en zeide het Andreas; en Andreas en Filippus wederom zeiden het Jezus.
Handelingen 1:13En als zij ingekomen waren, gingen zij op in de opperzaal, waar zij bleven, [namelijk] Petrus en Jakobus, en Johannes en Andreas, Filippus en Thomas, Bartholomeus en Mattheus, Jakobus, [de zoon] van Alfeus, en Simon Zelotes, en Judas, [de broeder] van Jakobus.

Mede mogelijk dankzij

Hadderech