Mattheus 13:58 | En Hij heeft aldaar niet vele krachten gedaan, vanwege hun ongeloof. |
Mattheus 17:20 | En Jezus zeide tot hen: Om uws ongeloofs wil; want voorwaar zeg Ik u: Zo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tot deze berg zeggen: Ga heen van hier derwaarts! en hij zal heengaan; en niets zal u onmogelijk zijn. |
Markus 6:6 | En Hij verwonderde Zich over hun ongeloof, en omging de vlekken [daar] rondom, lerende. |
Markus 9:24 | En terstond de vader des kinds, roepende met tranen, zeide: Ik geloof, Heere! kom mijn ongelovigheid te hulp. |
Markus 16:14 | Daarna is Hij geopenbaard aan de elven, daar zij aanzaten, en verweet [hun] hun ongelovigheid en hardigheid des harten, omdat zij niet geloofd hadden degenen, die Hem gezien hadden, nadat Hij opgestaan was. |
Romeinen 3:3 | Want wat is het, al zijn sommigen ongelovig geweest? Zal hun ongelovigheid het geloof van God te niet doen? |
Romeinen 4:20 | En hij heeft aan de beloftenis Gods niet getwijfeld door ongeloof; maar is gesterkt geweest in het geloof, gevende God de eer; |
Romeinen 11:20 | Het is wel; zij zijn door ongeloof afgebroken, en gij staat door het geloof. Zijt niet hooggevoelende, maar vrees. |
Romeinen 11:23 | Maar ook zij, indien zij in het ongeloof niet blijven, zullen ingeent worden; want God is machtig om dezelve weder in te enten. |
1 Timotheus 1:13 | Die te voren een [gods]lasteraar was, en een vervolger, en een verdrukker; maar mij is barmhartigheid geschied, dewijl ik het onwetende gedaan heb in [mijn] ongelovigheid. |
Hebreeen 3:12 | Ziet toe, broeders, dat niet te eniger tijd in iemand van u zij een boos, ongelovig hart, om af te wijken van den levenden God; |
Hebreeen 3:19 | En wij zien, dat zij niet hebben kunnen ingaan vanwege [hun] ongeloof. |