Handelingen 4:6 | En Annas, de hogepriester, en Kajafas, en Johannes, en Alexander, en zovele er van het hogepriesterlijk geslacht waren. |
Handelingen 4:23 | En zij, losgelaten zijnde, kwamen tot de hunnen, en verkondigden al wat de overpriesters en de ouderlingen tot hen gezegd hadden. |
Handelingen 5:17 | En de hogepriester stond op, en allen, die met hem waren (welke was de sekte der Sadduceen), en werden vervuld met nijdigheid. |
Handelingen 5:21 | Als zij nu [dit] gehoord hadden, gingen zij tegen den morgenstond in den tempel, en leerden. Maar de hogepriester, en die met hem waren, gekomen zijnde, riepen den raad te zamen, en al de oudsten der kinderen Israels, en zonden naar den kerker, om hen te halen. |
Handelingen 5:24 | Toen nu de [hoge]priester en de hoofdman des tempels, en de overpriesters deze woorden hoorden, werden zij twijfelmoedig over hen, wat toch dit worden zou. |
Handelingen 5:27 | En als zij hen gebracht hadden, stelden zij hen voor den raad; en de hogepriester vraagde hun, en zeide: |
Handelingen 7:1 | En de hogepriester zeide: Zijn dan deze dingen alzo? |
Handelingen 9:1 | En Saulus, blazende nog dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren, ging tot de hogepriester, |
Handelingen 9:14 | En heeft hier macht van de overpriesters, om te binden allen, die Uw Naam aanroepen. |
Handelingen 9:21 | En zij ontzetten zich allen, die het hoorden, en zeiden: Is deze niet degene, die te Jeruzalem verstoorde, wie dezen Naam aanriepen, en die daarom hier gekomen is, opdat hij dezelve gebonden zou brengen tot de overpriesters? |
Handelingen 19:14 | [Dezen] nu waren zekere zeven zonen van Sceva, een Joodsen overpriester, die dit deden. |
Handelingen 22:5 | Gelijk mij ook de hogepriester getuige is, en de gehele raad der ouderlingen; van dewelke ik ook brieven genomen hebbende tot de broeders, ben naar Damaskus gereisd, om ook degenen, die daar waren, gebonden te brengen naar Jeruzalem, opdat zij gestraft zouden worden. |
Handelingen 22:30 | En des anderen [daags], willende de zekerheid weten, waarom hij van de Joden beschuldigd werd, maakte hij hem los van de banden, en beval, dat de overpriesters en hun gehele raad zouden komen; en Paulus afgebracht hebbende, stelde hij [hem] voor hen. |
Handelingen 23:2 | Maar de hogepriester Ananias beval dengenen, die bij hem stonden, dat zij hem op den mond zouden slaan. |
Handelingen 23:4 | En die daarbij stonden, zeiden: Scheldt gij den hogepriester Gods? |
Handelingen 23:5 | En Paulus zeide: Ik wist niet, broeders! dat het de hogepriester was; want er is geschreven: Den overste uws volks zult gij niet vloeken. |
Handelingen 23:14 | Dewelke gingen tot de overpriesters en de ouderlingen, en zeiden: Wij hebben ons zelven met vervloeking vervloekt, niets te zullen nuttigen, totdat wij Paulus zullen gedood hebben. |
Handelingen 24:1 | En vijf dagen daarna kwam de hogepriester Ananias af met de ouderlingen, en een zekeren voorspraak, [genaamd] Tertullus, dewelke verschenen voor den stadhouder tegen Paulus. |
Handelingen 25:2 | En de hogepriester, en de voornaamsten der Joden, verschenen voor hem tegen Paulus en baden hem, |
Handelingen 25:15 | Om wiens wil, als ik te Jeruzalem was, de overpriesters en de ouderlingen der Joden verschenen, begerende vonnis tegen hem; |