G816 ἀτενίζω
onderzoeken, inkijken

Bijbelteksten

Lukas 4:20En als Hij het boek toegedaan en den dienaar wedergegeven had, zat Hij neder; en de ogen van allen in de synagoge waren op Hem geslagen.
Lukas 22:56En een zekere dienstmaagd, ziende hem bij het vuur zitten, en haar ogen op hem houdende, zeide: Ook deze was met Hem.
Handelingen 1:10En alzo zij hun ogen naar den hemel hielden, terwijl Hij heenvoer, ziet, twee mannen stonden bij hen in witte kleding;
Handelingen 3:4En Petrus, sterk op hem ziende, met Johannes, zeide: Zie op ons.
Handelingen 3:12En Petrus, [dat] ziende, antwoordde tot het volk: Gij Israelietische mannen, wat verwondert gij u over dit, of wat ziet gij [zo] sterk op ons, alsof wij door onze eigen kracht of godzaligheid dezen hadden doen wandelen?
Handelingen 6:15En allen, die in den raad zaten, de ogen op hem houdende, zagen zijn aangezicht als het aangezicht eens engels.
Handelingen 7:55Maar hij, vol zijnde des Heiligen Geestes, en de ogen houdende naar den hemel, zag de heerlijkheid Gods, en Jezus, staande ter rechter[hand] Gods.
Handelingen 10:4En hij, de ogen op hem houdende, en zeer bevreesd geworden zijnde, zeide: Wat is het Heere? En hij zeide tot hem: Uw gebeden en uw aalmoezen zijn tot gedachtenis opgekomen voor God.
Handelingen 11:6Op welk [laken] als ik de ogen hield, zo merkte ik, en zag de viervoetige [dieren] der aarde, en de wilde, en de kruipende [dieren], en de vogelen des hemels.
Handelingen 13:9Doch Saulus (die ook Paulus [genaamd is]), vervuld met den Heiligen Geest, en de ogen op hem houdende, zeide:
Handelingen 14:9Deze hoorde Paulus spreken; welke de ogen op hem houdende, en ziende, dat hij geloof had om gezond te worden,
Handelingen 23:1En Paulus, de ogen op den raad houdende, zeide: Mannen broeders! ik heb met alle goed geweten voor God gewandeld tot op dezen dag.
2 Corinthiers 3:7En indien de bediening des doods in letteren [bestaande, en] in stenen ingedrukt, in heerlijkheid is geweest, alzo dat de kinderen Israels het aangezicht van Mozes niet konden sterk aanzien, om de heerlijkheid zijns aangezichts, die te niet gedaan zou worden,
2 Corinthiers 3:13En [doen niet] gelijkerwijs Mozes, [die] een deksel op zijn aangezicht legde, opdat de kinderen Israels niet zouden sterk zien op het einde van hetgeen te niet gedaan wordt.

Mede mogelijk dankzij