G935 βασιλεύς
koning, heerser, commandant, vorst

Bijbelteksten

Mattheus 1:6En Jessai gewon David, den koning; en David, den koning, gewon Salomon bij degene, die Uria's [vrouw was geweest];
Mattheus 2:1Toen nu Jezus geboren was te Bethlehem, [gelegen] in Judea, in de dagen van den koning Herodes, ziet, [enige] wijzen van het Oosten zijn te Jeruzalem aangekomen.
Mattheus 2:2Zeggende: Waar is de geboren Koning der Joden? want wij hebben gezien Zijn ster in het Oosten, en zijn gekomen om Hem te aanbidden.
Mattheus 2:3De koning Herodes nu, [dit] gehoord hebbende, werd ontroerd, en geheel Jeruzalem, met hem.
Mattheus 2:9En zij, den koning gehoord hebbende, zijn heengereisd; en ziet, de ster, die zij in het oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat zij kwam en stond boven [de plaats], waar het Kindeken was.
Mattheus 5:35Noch bij de aarde, omdat zij is de voetbank Zijner voeten; noch bij Jeruzalem, omdat zij is de stad des groten Konings;
Mattheus 10:18En gij zult ook voor stadhouders en koningen geleid worden, om Mijnentwil, hun en den heidenen tot getuigenis.
Mattheus 14:9En de koning werd bedroefd; doch om de eden, en degenen, die [met hem] aanzaten, gebood hij, dat het [haar] zou gegeven worden;
Mattheus 17:25Hij zeide: Ja. En toen hij in huis gekomen was, voorkwam hem Jezus, zeggende: Wat dunkt u, Simon! de koningen der aarde, van wie nemen zij tollen of schatting, van hun zonen, of van de vreemden?
Mattheus 18:23Daarom wordt het Koninkrijk der hemelen vergeleken bij een zeker koning, die rekening met zijn dienstknechten houden wilde.
Mattheus 21:5Zegt der dochter Sions: Zie, uw Koning komt [tot] u, zachtmoedig en gezeten op een ezelin en een veulen, zijnde een jong ener jukdragende [ezelin].
Mattheus 22:2Het Koninkrijk der hemelen is gelijk een zeker koning, die zijn zoon een bruiloft bereid had;
Mattheus 22:7Als nu de koning [dat] hoorde, werd hij toornig, en zijn krijgsheiren zendende, heeft die doodslagers vernield, en hun stad in brand gestoken.
Mattheus 22:11En als de koning ingegaan was, om de aanzittende [gasten] te overzien, zag hij aldaar een mens, niet gekleed [zijnde] met een bruiloftskleed;
Mattheus 22:13Toen zeide de koning tot de dienaars: Bindt zijn handen en voeten, neemt hem weg, en werpt [hem] uit in de buitenste duisternis; daar zal zijn wening en knersing der tanden.
Mattheus 25:34Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen, die tot Zijn rechter[hand zijn]: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders! beerft dat Koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld.
Mattheus 25:40En de Koning zal antwoorden en tot hen zeggen: Voorwaar zeg Ik u: Voor zoveel gij [dit] een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij [dat] Mij gedaan.
Mattheus 27:11En Jezus stond voor den stadhouder; en de stadhouder vraagde Hem, zeggende: Zijt Gij de Koning der Joden? En Jezus zeide tot hem: Gij zegt het.
Mattheus 27:29En een kroon van doornen gevlochten hebbende, zetten [die] op Zijn hoofd, en een rietstok in Zijn rechter[hand]; en vallende op hun knieen voor Hem, bespotten zij Hem, zeggende: Wees gegroet, Gij Koning der Joden!
Mattheus 27:37En zij stelden boven Zijn hoofd Zijn beschuldiging geschreven: DEZE IS JEZUS, DE KONING DER JODEN.

Mede mogelijk dankzij

Hadderech