G1350 δίκτυον
net (een)

Bijbelteksten

Mattheus 4:20Zij dan, terstond de netten verlatende, zijn Hem nagevolgd.
Mattheus 4:21En Hij, van daar voortgegaan zijnde, zag twee andere broeders, [namelijk] Jakobus, den [zoon] van Zebedeus, en Johannes, zijn broeder, in het schip met hun vader Zebedeus, hun netten vermakende, en heeft hen geroepen.
Markus 1:18En zij, terstond hun netten verlatende, zijn Hem gevolgd.
Markus 1:19En van daar een weinig voortgegaan zijnde, zag Hij Jakobus, den [zoon] van Zebedeus, en Johannes, zijn broeder, en dezelven in het schip hun netten vermakende.
Lukas 5:2En Hij zag twee schepen aan [den oever] van het meer liggende, en de vissers waren daaruit gegaan, en spoelden de netten.
Lukas 5:4En als Hij afliet van spreken, zeide Hij tot Simon: Steek af naar de diepte, en werp uw netten uit om te vangen.
Lukas 5:5En Simon antwoordde en zeide tot Hem: Meester, wij hebben den gehelen nacht over gearbeid, en niet gevangen; doch op Uw woord zal ik het net uitwerpen.
Lukas 5:6En als zij dat gedaan hadden, besloten zij een grote menigte vissen, en hun net scheurde.
Johannes 21:6En Hij zeide tot hen: Werpt het net aan de rechterzijde van het schip, en gij zult vinden. Zij wierpen het dan, en konden hetzelve niet meer trekken vanwege de menigte der vissen.
Johannes 21:8En de andere discipelen kwamen met het scheepje (want zij waren niet verre van het land, maar omtrent tweehonderd ellen), slepende het net met de vissen.
Johannes 21:11Simon Petrus ging op, en trok het net op het land, vol grote vissen, [tot] honderd drie en vijftig; en hoewel er [zovele] waren, zo scheurde het net niet.

Mede mogelijk dankzij