Mattheus 24:7 | Want het [ene] volk zal tegen het [andere] volk opstaan, en het [ene] koninkrijk tegen het [andere] koninkrijk; en er zullen zijn hongersnoden, en pestilentien, en aardbevingen in verscheidene plaatsen. |
Mattheus 24:16 | Dat alsdan, die in Judea zijn, vlieden op de bergen; |
Mattheus 24:17 | Die op het dak is, kome niet af, om iets uit zijn huis weg te nemen; |
Mattheus 24:30 | En alsdan zal in den hemel verschijnen het teken van den Zoon des mensen; en dan zullen al de geslachten der aarde wenen, en zullen den Zoon des mensen zien, komende op de wolken des hemels, met grote kracht en heerlijkheid. |
Mattheus 24:33 | Alzo ook gijlieden, wanneer gij al deze dingen zult zien, zo weet, dat [het] nabij is, voor de deur. |
Mattheus 24:45 | Wie is dan de getrouwe en voorzichtige dienstknecht, denwelken zijn heer over zijn dienstboden gesteld heeft, om hunlieder [hun] voedsel te geven ter rechter tijd? |
Mattheus 24:47 | Voorwaar, Ik zeg u, dat hij hem zal zetten over al zijn goederen. |
Mattheus 25:20 | En die de vijf talenten ontvangen had, kwam, en bracht tot hem andere vijf talenten, zeggende: Heere! vijf talenten hebt gij mij gegeven; zie andere vijf talenten heb ik boven dezelve gewonnen. |
Mattheus 25:21 | En zijn heer zeide tot hem: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht! over weinig zijt gij getrouw geweest; over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heeren. |
Mattheus 25:22 | En die de twee talenten ontvangen had, kwam ook tot hem, en zeide: Heere! twee talenten hebt gij mij gegeven; zie, twee andere talenten heb ik boven dezelve gewonnen. |
Mattheus 25:23 | Zijn heer zeide tot hem: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht! over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heeren. |
Mattheus 25:31 | En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid. |
Mattheus 25:40 | En de Koning zal antwoorden en tot hen zeggen: Voorwaar zeg Ik u: Voor zoveel gij [dit] een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij [dat] Mij gedaan. |
Mattheus 25:45 | Dan zal Hij hun antwoorden en zeggen: Voorwaar zeg Ik u: Voor zoveel gij [dit] een van deze minsten niet gedaan hebt, zo hebt gij het Mij ook niet gedaan. |
Mattheus 26:7 | Kwam tot Hem een vrouw, hebbende een albasten fles met zeer kostelijke zalf, en goot ze uit op Zijn hoofd, daar Hij aan [tafel] zat. |
Mattheus 26:12 | Want als zij deze zalf op Mijn lichaam gegoten heeft, zo heeft zij het gedaan tot [een voorbereiding van] Mijn begrafenis. |
Mattheus 26:39 | En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op Zijn aangezicht, biddende en zeggende: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan! doch niet, gelijk Ik wil, maar gelijk Gij [wilt]. |
Mattheus 26:50 | Maar Jezus zeide tot hem: Vriend! waartoe zijt gij hier! Toen kwamen zij toe, en sloegen de handen aan Jezus, en grepen Hem. |
Mattheus 26:55 | Ter zelfder ure sprak Jezus tot de scharen: Gij zijt uitgegaan als tegen een moordenaar, met zwaarden en stokken, om Mij te vangen; dagelijks zat Ik bij u, lerende in den tempel, en gij hebt Mij niet gegrepen; |
Mattheus 26:64 | Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg ulieden: Van nu aan zult gij zien den Zoon des mensen, zittende ter rechter[hand] der kracht [Gods], en komende op de wolken des hemels. |