Mattheus 9:4 | En Jezus, ziende hun gedachten, zeide: Waarom overdenkt gij kwaad in uw harten? |
Mattheus 9:5 | Want wat is lichter te zeggen: De zonden zijn u vergeven? of te zeggen: Sta op en wandel? |
Mattheus 9:11 | En de Farizeen, [dat] ziende, zeiden tot Zijn discipelen: Waarom eet uw Meester met de tollenaren en de zondaren? |
Mattheus 9:12 | Maar Jezus, [zulks] horende, zeide tot hen: Die gezond zijn hebben den medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn. |
Mattheus 9:15 | En Jezus zeide tot hen: Kunnen ook de bruiloftskinderen treuren, zolang de Bruidegom bij hen is? Maar de dagen zullen komen, wanneer de Bruidegom van hen zal weggenomen zijn, en dan zullen zij vasten. |
Mattheus 9:22 | En Jezus, Zich omkerende, en haar ziende, zeide: Wees welgemoed, dochter! uw geloof heeft u behouden. En de vrouw werd gezond van dezelve ure af.) |
Mattheus 10:27 | Hetgeen Ik u zeg in de duisternis, zegt het in het licht; en hetgeen gij hoort in het oor, predikt dat op de daken. |
Mattheus 11:3 | En zeide tot Hem: Zijt Gij Degene, Die komen zou, of verwachten wij een anderen? |
Mattheus 11:4 | En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Gaat heen en boodschapt Johannes weder, hetgeen gij hoort en ziet: |
Mattheus 11:25 | In diezelve tijd antwoordde Jezus en zeide: Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard. |
Mattheus 12:2 | En de Farizeen, [dat] ziende, zeiden tot Hem: Zie, Uw discipelen doen wat niet geoorloofd is te doen op den sabbat. |
Mattheus 12:3 | Maar Hij zeide tot hen: Hebt gij niet gelezen wat David gedaan heeft, toen hem hongerde, en hun die met hem [waren]? |
Mattheus 12:11 | En Hij zeide tot hen: Wat mens zal er zijn onder u, die een schaap heeft, en zo datzelve op een sabbatdag in een gracht valt, [die] hetzelve niet zal aangrijpen en uitheffen? |
Mattheus 12:24 | Maar de Farizeen, [dit] gehoord hebbende, zeiden: Deze werpt de duivelen niet uit, dan door Beelzebul, den overste der duivelen. |
Mattheus 12:25 | Doch Jezus, kennende hun gedachten, zeide tot hen: Een ieder koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is, wordt verwoest; en een iedere stad, of huis, dat tegen zichzelf verdeeld is, zal niet bestaan. |
Mattheus 12:39 | Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Het boos en overspelig geslacht verzoekt een teken; en hun zal geen teken gegeven worden, dan het teken van Jonas, den profeet. |
Mattheus 12:47 | En iemand zeide tot Hem: Zie, Uw moeder en Uw broeders staan [daar] buiten, zoekende U te spreken. |
Mattheus 12:48 | Maar Hij, antwoordende, zeide tot dengene die Hem [dat] zeide: Wie is Mijn moeder, en wie zijn Mijn broeders? |
Mattheus 12:49 | En Zijn hand uitstrekkende over Zijn discipelen, zeide Hij: Ziet, Mijn moeder en Mijn broeders. |
Mattheus 13:10 | En de discipelen tot Hem komende, zeiden tot Hem: Waarom spreekt Gij tot hen door gelijkenissen? |