Johannes 20:15 | Jezus zeide tot haar: Vrouw, wat weent gij? Wien zoekt gij? Zij, menende, dat het de hovenier was, zeide tot Hem: Heere, [zo] gij Hem [weg]gedragen hebt, zeg mij, waar gij Hem gelegd hebt, en ik zal Hem wegnemen. |
Johannes 20:17 | Jezus zeide tot haar: Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader; maar ga heen tot Mijn broeders, en zeg hun: Ik vare op tot Mijn Vader en uw Vader, en [tot] Mijn God en uw God. |
Johannes 20:18 | Maria Magdalena ging en boodschapte den discipelen, dat zij den Heere gezien had, en [dat] Hij haar dit gezegd had. |
Johannes 20:20 | En dit gezegd hebbende, toonde Hij hun Zijn handen en [Zijn] zijde. De discipelen dan werden verblijd, als zij den Heere zagen. |
Johannes 20:21 | Jezus dan zeide wederom tot hen: Vrede zij ulieden, gelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft, zende Ik ook ulieden. |
Johannes 20:22 | En als Hij dit gezegd had, blies Hij [op hen], en zeide tot hen: Ontvangt den Heiligen Geest. |
Johannes 20:25 | De andere discipelen dan zeiden tot hem: Wij hebben den Heere gezien. Doch hij zeide tot hen: Indien ik in Zijn handen niet zie het teken der nagelen, en mijn vinger steke in het teken der nagelen, en steke mijn hand in Zijn zijde, ik zal geenszins geloven. |
Johannes 20:26 | En na acht dagen waren Zijn discipelen wederom binnen, en Thomas met hen; [en] Jezus kwam, als de deuren gesloten waren, en stond in het midden, en zeide: Vrede zij ulieden! |
Johannes 20:28 | En Thomas antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Heere en mijn God! |
Johannes 21:6 | En Hij zeide tot hen: Werpt het net aan de rechterzijde van het schip, en gij zult vinden. Zij wierpen het dan, en konden hetzelve niet meer trekken vanwege de menigte der vissen. |
Johannes 21:17 | Hij zeide tot hem ten derden maal: Simon, [zoon] van Jonas, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derden maal tot hem zeide: Hebt gij Mij lief, en zeide tot Hem: Heere! Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb. Jezus zeide tot hem: Weid Mijn schapen. |
Johannes 21:19 | En dit zeide Hij, betekenende, met hoedanigen dood hij God verheerlijken zou. En dit gesproken hebbende, zeide Hij tot hem: Volg Mij. |
Johannes 21:20 | En Petrus, zich omkerende, zag den discipel volgen, welken Jezus liefhad, die ook in het avondmaal op Zijn borst gevallen was, en gezegd had: Heere, wie is het, die U verraden zal? |
Johannes 21:23 | Dit woord dan ging uit onder de broederen, dat deze discipel niet zou sterven. En Jezus had tot hem niet gezegd, dat hij niet sterven zou, maar: Indien Ik wil, dat hij blijve, totdat Ik kome, wat gaat het u aan? |
Handelingen 1:7 | En Hij zeide tot hen: Het komt u niet toe, te weten de tijden of gelegenheden, die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft; |
Handelingen 1:9 | En als Hij dit gezegd had, werd Hij opgenomen, daar zij het zagen, en een wolk nam Hem weg van hun ogen. |
Handelingen 1:11 | Welke ook zeiden: Gij Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar den hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is in den hemel, zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien heenvaren. |
Handelingen 1:15 | En in dezelve dagen stond Petrus op in het midden der discipelen, en sprak (er was nu een schare bijeen van omtrent honderd en twintig personen): |
Handelingen 1:24 | En zij baden en zeiden: Gij Heere! Gij Kenner der harten van allen, wijs van deze twee een aan, dien Gij uitverkoren hebt; |
Handelingen 2:29 | Gij mannen broeders, het is [mij] geoorloofd vrij uit tot u te spreken van den patriarch David, dat hij beide gestorven en begraven is, en zijn graf is onder ons tot op dezen dag. |