Handelingen 19:7 | En alle deze waren omtrent twaalf mannen. |
Handelingen 19:14 | [Dezen] nu waren zekere zeven zonen van Sceva, een Joodsen overpriester, die dit deden. |
Handelingen 19:16 | En de mens, in welken de boze geest was, sprong op hen, en hen meester geworden zijnde, kreeg de overhand tegen hen, alzo dat zij naakt en gewond uit dat huis ontvloden. |
Handelingen 19:32 | Zij riepen dan [de ene dit], de andere wat anders; want de vergadering was verward en het meerder [deel] wist niet, om wat oorzaak zij samengekomen waren. |
Handelingen 20:8 | En er waren vele lichten in de opperzaal waar zij vergaderd waren. |
Handelingen 20:13 | Maar wij, vooruit naar het schip gegaan zijnde, voeren af naar Assus, waar wij Paulus zouden innemen; want hij had het alzo bevolen, en hij zelf zou te voet gaan. |
Handelingen 20:16 | Want Paulus had voorgenomen Efeze voorbij te varen, opdat hij niet den tijd in Azie zou verslijten; want hij spoedde zich, om (zo het hem mogelijk ware) op den pinksterdag te Jeruzalem te zijn. |
Handelingen 21:3 | En als wij Cyprus in het gezicht gekregen, en dat aan de linker[hand] gelaten hadden, voeren wij naar Syrie, en kwamen aan te Tyrus; want het schip zoude aldaar den last ontladen. |
Handelingen 21:9 | Deze nu had vier dochters, [nog] maagden, die profeteerden. |
Handelingen 21:29 | Want zij hadden te voren Trofimus, den Efezier, met hem in de stad gezien, welken zij meenden, dat Paulus in den tempel gebracht had. |
Handelingen 22:29 | Terstond dan lieten zij van hem af, die hem zouden onderzocht hebben. En de overste werd ook bevreesd, toen hij verstond, dat hij een Romein was, en dat hij hem had gebonden. |
Handelingen 23:13 | En zij waren meer dan veertig, die dezen eed te zamen gedaan hadden; |
Handelingen 27:8 | En hetzelve nauwelijks voorbij zeilende, kwamen wij in een zekere plaats genaamd Schonehavens, waar de stad Lasea nabij was. |
Romeinen 5:13 | Want tot de wet was de zonde in de wereld; maar de zonde wordt niet toegerekend, als er geen wet is. |
Romeinen 6:17 | Maar Gode zij dank, dat gij [wel] dienstknechten der zonde waart, maar [dat] gij [nu] van harte gehoorzaam geworden zijt aan het voorbeeld der leer, tot hetwelk gij overgegeven zijt; |
Romeinen 6:20 | Want toen gij dienstknechten waart der zonde, zo waart gij vrij van de gerechtigheid. |
1 Corinthiers 5:7 | Zuivert dan den ouden zuurdesem uit, opdat gij een nieuw deeg zijn moogt, gelijk gij ongezuurd zijt. Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, [namelijk] Christus. |
1 Corinthiers 6:11 | En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd, in den Naam van den Heere Jezus, en door den Geest onzes Gods; |
1 Corinthiers 10:1 | En ik wil niet, broeders, dat gij onwetende zijt, dat onze vaders allen onder de wolk waren, en allen door de zee doorgegaan zijn; |
1 Corinthiers 10:4 | En allen denzelfden geestelijken drank gedronken hebben; want zij dronken uit de geestelijke steenrots, die volgde; en de steenrots was Christus. |