G2556 κακός
lastig, moeilijk, verderfelijk

Bijbelteksten

Mattheus 21:41Zij zeiden tot hem: Hij zal den kwaden een kwaden dood aandoen, en zal den wijngaard aan andere landlieden verhuren, die hem de vruchten op haar tijden zullen geven.
Mattheus 24:48Maar zo die kwade dienstknecht in zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen;
Mattheus 27:23Doch de stadhouder zeide: Wat heeft Hij dan kwaads gedaan? En zij riepen te meer, zeggende: Laat Hem gekruisigd worden!
Markus 7:21Want van binnen uit het hart der mensen komen voort kwade gedachten, overspelen, hoererijen, doodslagen,
Markus 15:14Doch Pilatus zeide tot hen: Wat heeft Hij dan kwaads gedaan? En zij riepen te meer: Kruis Hem!
Lukas 16:25Maar Abraham zeide: Kind, gedenk, dat gij uw goed ontvangen hebt in uw leven, en Lazarus desgelijks het kwade; en nu wordt hij vertroost, en gij lijdt smarten.
Lukas 23:22En hij zeide ten derden male tot hen: Wat heeft Deze dan kwaads gedaan? Ik heb geen schuld des doods in Hem gevonden. Zo zal ik Hem dan kastijden en loslaten.
Johannes 18:23Jezus antwoordde hem: Indien Ik kwalijk gesproken heb, betuig van het kwade; en indien wel, waarom slaat gij Mij?
Handelingen 9:13En Ananias antwoordde: Heere! ik heb uit velen gehoord van dezen man, hoeveel kwaad hij Uw heiligen in Jeruzalem gedaan heeft;
Handelingen 16:28Maar Paulus riep met grote stem, zeggende: Doe uzelven geen kwaad; want wij zijn allen hier.
Handelingen 23:9En er geschiedde een groot geroep; en de Schriftgeleerden van de zijde der Farizeen stonden op, en streden, zeggende: Wij vinden geen kwaad in dezen mens; en indien een geest tot hem gesproken heeft, of een engel, laat ons tegen God niet strijden.
Handelingen 28:5Maar hij schudde het beest af in het vuur, en leed niets kwaads.
Romeinen 1:30Oorblazers, achterklappers, haters Gods, smaders, hovaardigen, laatdunkenden, vinders van kwade dingen, den ouderen ongehoorzaam;
Romeinen 2:9Verdrukking en benauwdheid over alle ziel des mensen, die het kwade werkt, eerst van den Jood, en [ook] van den Griek;
Romeinen 3:8En [zeggen wij] niet [liever] (gelijk wij gelasterd worden, en gelijk sommigen zeggen, dat wij zeggen): Laat ons het kwade doen, opdat het goede [daaruit] kome? Welker verdoemenis rechtvaardig is.
Romeinen 7:19Want het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik.
Romeinen 7:21Zo vind ik dan deze wet [in mij]: als ik het goede wil doen, dat het kwade mij bijligt.
Romeinen 9:11Want als [de kinderen] nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, [vast] bleve, niet uit de werken, maar uit den Roepende;
Romeinen 12:17Vergeldt niemand kwaad voor kwaad. Bezorgt hetgeen eerlijk is voor alle mensen.
Romeinen 12:21Wordt van het kwade niet overwonnen, maar overwint het kwade door het goede.

Mede mogelijk dankzij