G2672 καταράομαι
vloeken, vervloeken, kwaad toewensen (iemand)

Bijbelteksten

Mattheus 5:44Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief; zegent ze, die u vervloeken; doet wel dengenen, die u haten; en bidt voor degenen, die u geweld doen, en die u vervolgen;
Mattheus 25:41Dan zal Hij zeggen ook tot degenen, die ter linker[hand zijn]: Gaat weg van Mij, gij vervloekten! in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is.
Markus 11:21En Petrus, [zulks] indachtig geworden zijnde, zeide tot Hem: Rabbi, zie, de vijgeboom, dien Gij vervloekt hebt, is verdord.
Lukas 6:28Zegent degenen, die u vervloeken, en bidt voor degenen, die u geweld doen.
Romeinen 12:14Zegent hen, die u vervolgen; zegent en vervloekt niet.
Jakobus 3:9Door haar loven wij God en den Vader, en door haar vervloeken wij de mensen, die naar de gelijkenis van God gemaakt zijn.

Mede mogelijk dankzij