G3173 μέγας
groot

Bijbelteksten

Handelingen 23:9En er geschiedde een groot geroep; en de Schriftgeleerden van de zijde der Farizeen stonden op, en streden, zeggende: Wij vinden geen kwaad in dezen mens; en indien een geest tot hem gesproken heeft, of een engel, laat ons tegen God niet strijden.
Handelingen 26:22Dan, hulp van God verkregen hebbende, sta ik tot op dezen dag, betuigende beiden klein en groot; niets zeggende buiten hetgeen de profeten en Mozes gesproken hebben, dat geschieden zoude:
Handelingen 26:24En als hij deze dingen tot verantwoording sprak, zeide Festus met grote stem: Gij raast, Paulus, de grote geleerdheid brengt u tot razernij!
Romeinen 9:2Dat het mij een grote droefheid, en mijn hart een gedurige smart is.
1 Corinthiers 9:11Indien wij ulieden het geestelijke gezaaid hebben, is het een grote [zaak], zo wij het uwe, dat lichamelijk is, maaien?
1 Corinthiers 16:9Want mij is een grote en krachtige deur geopend, en er zijn vele tegenstanders.
2 Corinthiers 11:15Zo is het dan niets groots, indien ook zijn dienaars zich veranderen, als [waren zij] dienaars der gerechtigheid; van welke het einde zal zijn naar hun werken.
Efeziers 5:32Deze verborgenheid is groot; doch ik zeg [dit, ziende] op Christus en op de Gemeente.
1 Timotheus 3:16En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid.
1 Timotheus 6:6Doch de godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging.
2 Timotheus 2:20Doch in een groot huis zijn niet alleen gouden en zilveren vaten, maar ook houten en aarden [vaten]; en sommige ter ere, maar sommige ter onere.
Titus 2:13Verwachtende de zalige hoop en verschijning der heerlijkheid van den groten God en onzen Zaligmaker Jezus Christus;
Hebreeen 4:14Dewijl wij dan een groten Hogepriester hebben, Die door de hemelen doorgegaan is, [namelijk] Jezus, den Zoon van God, zo laat ons deze belijdenis vasthouden.
Hebreeen 6:13Want als God aan Abraham de belofte deed, dewijl Hij bij niemand, die meerder was, had te zweren, zo zwoer Hij bij Zichzelven,
Hebreeen 6:16Want de mensen zweren wel bij den meerdere [dan zij zijn], en de eed tot bevestiging is denzelven een einde van alle tegenspreken;
Hebreeen 8:11En zij zullen niet leren, een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder, zeggende: Ken de Heere; want zij zullen Mij allen kennen van den kleine onder hen tot den grote onder hen.
Hebreeen 9:11Maar Christus, de Hogepriester der toekomende goederen, gekomen zijnde, is door den meerderen en volmaakten tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, niet van dit maaksel,
Hebreeen 10:21En [dewijl wij hebben] een groten Priester over het huis Gods;
Hebreeen 10:35Werpt dan uw vrijmoedigheid niet weg, welke een grote vergelding des loons heeft.
Hebreeen 11:24Door het geloof heeft Mozes, nu groot geworden zijnde, geweigerd een zoon van Farao's dochter genoemd te worden;

Mede mogelijk dankzij

Livius Onderwijs