G3196 μέλος
lid, ledemaat

Bijbelteksten

Mattheus 5:29Indien dan uw rechteroog u ergert, trekt het uit, en werpt het van u; want het is u nut, dat een uwer leden verga, en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde.
Mattheus 5:30En indien uw rechterhand u ergert, houwt ze af, en werpt ze van u; want het is u nut, dat een uwer leden verga, en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde.
Romeinen 6:13En stelt uwe leden niet der zonde tot wapenen der ongerechtigheid; maar stelt uzelven Gode, als uit de doden levende [geworden] zijnde, en [stelt] uw leden Gode tot wapenen der gerechtigheid.
Romeinen 6:19Ik spreek op menselijke wijze, om der zwakheid uws vleses wil; want gelijk gij uw leden gesteld hebt, [om] dienstbaar [te zijn] der onreinigheid en der ongerechtigheid, tot ongerechtigheid, alzo stelt nu uw leden, [om] dienstbaar [te zijn] der gerechtigheid, tot heiligmaking.
Romeinen 7:5Want toen wij in het vlees waren, wrochten de bewegingen der zonden, die door de wet zijn, in onze leden, om den dood vruchten te dragen.
Romeinen 7:23Maar ik zie een andere wet in mijn leden, welke strijdt tegen de wet mijns gemoeds, en mij gevangen neemt onder de wet der zonde, die in mijn leden is.
Romeinen 12:4Want gelijk wij in een lichaam vele leden hebben, en de leden alle niet dezelfde werking hebben;
Romeinen 12:5Alzo zijn wij velen een lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden.
1 Corinthiers 6:15Weet gij niet, dat uw lichamen leden van Christus zijn? Zal ik dan de leden van Christus nemen, en maken ze leden ener hoer? Dat zij verre.
1 Corinthiers 12:12Want gelijk het lichaam een is, en vele leden heeft, en al de leden van dit ene lichaam, vele zijnde, [maar] een lichaam zijn, alzo ook Christus.
1 Corinthiers 12:14Want ook het lichaam is niet een lid, maar vele [leden].
1 Corinthiers 12:18Maar nu heeft God de leden gezet, een iegelijk van dezelve in het lichaam, gelijk Hij gewild heeft.
1 Corinthiers 12:19Waren zij alle [maar] een lid, waar [zou] het lichaam [zijn]?
1 Corinthiers 12:20Maar nu zijn er wel vele leden, doch [maar] een lichaam.
1 Corinthiers 12:22Ja veeleer, de leden, die [ons] dunken de zwakste des lichaams te zijn, die zijn nodig.
1 Corinthiers 12:25Opdat geen tweedracht in het lichaam zij, maar de leden voor elkander gelijke zorg zouden dragen.
1 Corinthiers 12:26En hetzij dat een lid lijdt, zo lijden al de leden mede; hetzij dat een lid verheerlijkt wordt, zo verblijden zich al de leden mede.
1 Corinthiers 12:27En gijlieden zijt het lichaam van Christus, en leden in het bijzonder.
Efeziers 4:25Daarom legt af de leugen, en spreekt de waarheid, een iegelijk met zijn naaste; want wij zijn elkanders leden.
Efeziers 5:30Want wij zijn leden Zijns lichaams, van Zijn vlees en van Zijn benen.

Mede mogelijk dankzij

BoekenBoeken