Galaten 6:17 | Voorts, niemand doe mij moeite aan; want ik draag de littekenen van den Heere Jezus in mijn lichaam. |
Efeziers 5:6 | Dat u niemand verleide met ijdele woorden; want om deze dingen komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid. |
Filippenzen 1:28 | En dat gij in geen ding verschrikt wordt van degenen, die tegenstaan; hetwelk hun wel een bewijs is des verderfs, maar u der zaligheid, en dat van God. |
Filippenzen 2:3 | [Doet] geen ding door twisting of ijdele eer, maar door ootmoedigheid achte de een den ander uitnemender dan zichzelven. |
Filippenzen 4:6 | Weest in geen ding bezorgd; maar laat uw begeerten in alles, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God; |
Colossenzen 2:18 | Dat [dan] niemand u overheerse naar zijn wil in nederigheid en dienst der engelen, intredende in hetgeen hij niet gezien heeft, tevergeefs opgeblazen zijnde door het verstand zijns vleses; |
1 Thessalonicensen 3:3 | Opdat niemand bewogen worde in deze verdrukkingen; want gij weet zelven, dat wij hiertoe gesteld zijn. |
1 Thessalonicensen 4:12 | Opdat gij eerlijk wandelt bij degenen, die buiten zijn, en geen ding van node hebt. |
2 Thessalonicensen 2:3 | Dat u niemand verleide op enigerlei wijze; want [die komt niet], tenzij dat eerst de afval gekomen zij, en dat geopenbaard zij de mens der zonde, de zoon des verderfs; |
2 Thessalonicensen 3:11 | Want wij horen, dat sommigen onder u ongeregeld wandelen, niet werkende, maar ijdele dingen doende. |
1 Timotheus 4:12 | Niemand verachte uw jonkheid, maar zijt een voorbeeld der gelovigen in woord, in wandel, in liefde, in den geest, in geloof, in reinheid. |
1 Timotheus 5:14 | Ik wil dan, dat de jonge [weduwen] huwelijken, kinderen telen, het huis regeren, geen oorzaak van lastering aan de wederpartij geven. |
1 Timotheus 5:21 | Ik betuig voor God, en den Heere Jezus Christus, en de uitverkoren engelen, dat gij deze dingen onderhoudt, zonder vooroordeel, niets doende naar toegenegenheid. |
1 Timotheus 5:22 | Leg niemand haastelijk de handen op, en heb geen gemeenschap aan anderer zonden; bewaar uzelven rein. |
1 Timotheus 6:4 | Die is opgeblazen, en weet niets, maar hij raast omtrent [twist]vragen en woordenstrijd; uit welke komt nijd, twist, lasteringen, kwade nadenkingen. |
Titus 2:8 | Het woord gezond [en] onverwerpelijk, opdat degene, die daartegen is, beschaamd worde, en niets kwaads hebbe van ulieden te zeggen. |
Titus 2:15 | Spreek dit, en vermaan, en bestraf met allen ernst. Dat niemand u verachte. |
Titus 3:2 | Dat zij niemand lasteren, geen vechters zijn, [maar] bescheiden zijn, alle zachtmoedigheid bewijzende jegens alle mensen. |
Titus 3:13 | Geleid Zenas, den wetgeleerde, en Apollos zorgvuldiglijk, opdat hun niets ontbreke. |
Hebreeen 10:2 | Anderszins zouden zij opgehouden hebben, geofferd te worden, omdat degenen, die den dienst pleegden, geen geweten meer zouden hebben der zonden, eenmaal gereinigd geweest zijnde; |