Mattheus 4:18 | En Jezus, wandelende aan de zee van Galilea, zag twee broeders, [namelijk] Simon, gezegd Petrus, en Andreas, zijn broeder, het net in de zee werpende (want zij waren vissers); |
Mattheus 8:14 | En Jezus gekomen zijnde in het huis van Petrus, zag zijn vrouws moeder [te bed] liggen, hebbende de koorts. |
Mattheus 10:2 | De namen nu der twaalf apostelen zijn deze: de eerste, Simon, gezegd Petrus, en Andreas, zijn broeder; Jakobus, de [zoon] van Zebedeus, en Johannes, zijn broeder; |
Mattheus 14:28 | En Petrus antwoordde Hem, en zeide: Heere! indien Gij het zijt, zo gebied mij tot U te komen op het water. |
Mattheus 14:29 | En Hij zeide: Kom. En Petrus klom neder van het schip, en wandelde op het water, om tot Jezus te komen. |
Mattheus 15:15 | En Petrus, antwoordende, zeide tot Hem: Verklaar ons deze gelijkenis. |
Mattheus 16:16 | En Simon Petrus, antwoordende, zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods. |
Mattheus 16:18 | En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen. |
Mattheus 16:22 | En Petrus, Hem tot zich genomen hebbende, begon Hem te bestraffen, zeggende: Heere, [wees] U genadig! dit zal U geenszins geschieden. |
Mattheus 16:23 | Maar Hij, Zich omkerende, zeide tot Petrus: Ga weg achter Mij, satanas! gij zijt Mij een aanstoot, want gij verzint niet de dingen, die Gods zijn, maar die der mensen zijn. |
Mattheus 17:1 | En na zes dagen nam Jezus met Zich Petrus, en Jakobus, en Johannes, zijn broeder, en bracht hen op een hoge berg alleen. |
Mattheus 17:4 | En Petrus, antwoordende, zeide tot Jezus: Heere! het is goed, dat wij hier zijn; zo Gij wilt, laat ons hier drie tabernakelen maken, voor U een, en voor Mozes een, en een voor Elias. |
Mattheus 17:24 | En als zij te Kapernaum ingekomen waren, gingen tot Petrus die de didrachmen ontvingen, en zeiden: Uw Meester, betaalt Hij de didrachmen niet? |
Mattheus 17:26 | Petrus zeide tot Hem: Van de vreemden. Jezus zeide tot hem: Zo zijn dan de zonen vrij. |
Mattheus 18:21 | Toen kwam Petrus tot Hem, en zeide: Heere! hoe menigmaal zal mijn broeder tegen mij zondigen, en ik hem vergeven? Tot zevenmaal? |
Mattheus 19:27 | Toen antwoordde Petrus, en zeide tot Hem: Zie, wij hebben alles verlaten, en zijn U gevolgd, wat zal ons dan geworden? |
Mattheus 26:33 | Doch Petrus, antwoordende, zeide tot Hem: Al werden zij ook allen aan U geërgerd, ik zal nimmermeer geërgerd worden. |
Mattheus 26:35 | Petrus zeide tot Hem: Al moest ik ook met U sterven, zo zal ik U geenszins verloochenen! Desgelijks zeiden ook al de discipelen. |
Mattheus 26:37 | En met Zich nemende Petrus, en de twee zonen van Zebedeus, begon Hij droevig en zeer beangst te worden. |
Mattheus 26:40 | En Hij kwam tot de discipelen en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Kunt gij dan niet een uur met Mij waken? |