Romeinen 14:25 | |
Mattheus 8:10 | Jezus nu, [dit] horende, heeft Zich verwonderd, en zeide tot dengenen, die [Hem] volgden: Voorwaar zeg Ik u, Ik heb zelfs in Israel zo groot een geloof niet gevonden. |
Mattheus 9:2 | En Jezus, hun geloof ziende, zeide tot den geraakte: Zoon! wees welgemoed; uw zonden zijn u vergeven. |
Mattheus 9:22 | En Jezus, Zich omkerende, en haar ziende, zeide: Wees welgemoed, dochter! uw geloof heeft u behouden. En de vrouw werd gezond van dezelve ure af.) |
Mattheus 9:29 | Toen raakte Hij hun ogen aan, zeggende: U geschiede naar uw geloof. |
Mattheus 15:28 | Toen antwoordde Jezus, en zeide tot haar: O vrouw! groot is uw geloof; u geschiede, gelijk gij wilt. En haar dochter werd gezond van diezelfde ure. |
Mattheus 17:20 | En Jezus zeide tot hen: Om uws ongeloofs wil; want voorwaar zeg Ik u: Zo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tot deze berg zeggen: Ga heen van hier derwaarts! en hij zal heengaan; en niets zal u onmogelijk zijn. |
Mattheus 21:21 | Doch Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Voorwaar zeg Ik u: Indien gij geloof hadt, en niet twijfeldet, gij zoudt niet alleenlijk doen, hetgeen den vijgeboom [is geschied]; maar indien gij ook tot deze berg zeidet: Word opgeheven en in de zee geworpen! het zou geschieden. |
Mattheus 23:23 | Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeen, gij geveinsden, want gij vertient de munte, en de dille, en den komijn, en gij laat na het zwaarste der wet, [namelijk] het oordeel, en de barmhartigheid, en het geloof. Deze dingen moest men doen, en de andere niet nalaten. |
Markus 2:5 | En Jezus, hun geloof ziende, zeide tot den geraakte: Zoon, uw zonden zijn u vergeven. |
Markus 4:40 | En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij zo vreesachtig? Hoe hebt gij geen geloof? |
Markus 5:34 | En Hij zeide tot haar: Dochter, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede, en zijt genezen van deze uw kwaal. |
Markus 10:52 | En Jezus zeide tot hem: Ga heen, uw geloof heeft u behouden. En terstond werd hij ziende, en volgde Jezus op den weg. |
Markus 11:22 | En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Hebt geloof op God. |
Lukas 5:20 | En Hij ziende hun geloof, zeide tot hem: Mens, uw zonden zijn u vergeven. |
Lukas 7:9 | En Jezus, dit horende, verwonderde Zich over hem; en Zich omkerende, zeide tot de schare, die Hem volgde: Ik zeg ulieden: Ik heb zo groot een geloof zelfs in Israel niet gevonden. |
Lukas 7:50 | Maar Hij zeide tot de vrouw: Uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede. |
Lukas 8:25 | En Hij zeide tot hen: Waar is uw geloof? Maar zij, bevreesd zijnde, verwonderden zich, zeggende tot elkander: Wie is toch Deze, dat Hij ook de winden en het water gebiedt, en zij zijn Hem gehoorzaam? |
Lukas 8:48 | En Hij zeide tot haar: Dochter, wees welgemoed, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede. |
Lukas 17:5 | En de apostelen zeiden tot den Heere: Vermeerder ons het geloof. |