G4417 πταίω
struikelen, dwalen, zondigen

Bijbelteksten

Romeinen 11:11Zo zeg ik dan: Hebben zij gestruikeld, opdat zij vallen zouden? Dat zij verre; maar door hun val [is] de zaligheid den heidenen [geworden], om hen tot jaloersheid te verwekken.
Jakobus 2:10Want wie de gehele wet zal houden, en in een zal struikelen, die is schuldig geworden aan alle.
Jakobus 3:2Want wij struikelen allen in vele. Indien iemand in woorden niet struikelt, die is een volmaakt man, machtig om ook het gehele lichaam in den toom te houden.
2 Petrus 1:10Daarom, broeders, benaarstigt u te meer, om uw roeping en verkiezing vast te maken; want dat doende zult gij nimmermeer struikelen.

Mede mogelijk dankzij

StudieboekenStudieboeken