G4991 σωτηρία
bevrijding, bewaring, veiligheid, behoud, heil
Lukas 1:69 | En heeft een hoorn der zaligheid ons opgericht, in het huis van David, Zijn knecht; |
Lukas 1:71 | [Namelijk] een verlossing van onze vijanden, en van de hand al dergenen, die ons haten; |
Lukas 1:77 | Om Zijn volk kennis der zaligheid te geven, in vergeving hunner zonden. |
Lukas 19:9 | En Jezus zeide tot hem: Heden is dezen huize zaligheid geschied, nademaal ook deze een zoon van Abraham is. |
Johannes 4:22 | Gijlieden aanbidt, wat gij niet weet; wij aanbidden, wat wij weten; want de zaligheid is uit de Joden. |
Handelingen 4:12 | En de zaligheid is in geen Anderen; want er is ook onder den hemel geen andere Naam, Die onder de mensen gegeven is, door Welken wij moeten zalig worden. |
Handelingen 7:25 | En hij meende, dat zijn broeders zouden verstaan, dat God door zijn hand hun verlossing geven zou; maar zij hebben het niet verstaan. |
Handelingen 13:23 | Van het zaad dezes heeft God Israel, naar de belofte, verwekt den Zaligmaker Jezus; |
Handelingen 13:26 | Mannen broeders, kinderen van het geslacht Abrahams, en die onder u God vrezen, tot u is het woord dezer zaligheid gezonden. |
Handelingen 13:47 | Want alzo heeft ons de Heere geboden, [zeggende]: Ik heb u gesteld tot een licht der heidenen, opdat gij zoudt zijn tot zaligheid, tot aan het uiterste der aarde. |
Handelingen 16:17 | Dezelve volgde Paulus en ons achterna, en riep, zeggende: Deze mensen zijn dienstknechten Gods des Allerhoogsten, die ons den weg der zaligheid verkondigen. |
Handelingen 27:34 | Daarom vermaan ik u spijze te nemen, want dat dient tot uw behouding; want niemand van u zal een haar van het hoofd vallen. |
Romeinen 1:16 | Want ik schaam mij des Evangelies van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk, die gelooft, eerst den Jood, en [ook] den Griek. |
Romeinen 10:1 | Broeders, de toegenegenheid mijns harten, en het gebed, dat [ik] tot God voor Israël [doe], is tot [hun] zaligheid. |
Romeinen 10:10 | Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid en met den mond belijdt men ter zaligheid. |
Romeinen 11:11 | Zo zeg ik dan: Hebben zij gestruikeld, opdat zij vallen zouden? Dat zij verre; maar door hun val [is] de zaligheid den heidenen [geworden], om hen tot jaloersheid te verwekken. |
Romeinen 13:11 | En dit [zeg ik te meer], dewijl wij de gelegenheid des tijds weten, dat het de ure is, dat wij nu uit den slaap opwaken; want de zaligheid is ons nu nader, dan toen wij [eerst] geloofd hebben. |
2 Corinthiers 1:6 | Doch hetzij dat wij verdrukt worden, [het is] tot uw vertroosting en zaligheid, die gewrocht wordt in de lijdzaamheid van hetzelfde lijden, hetwelk wij ook lijden; hetzij dat wij vertroost worden, [het is] tot uw vertroosting en zaligheid; |
2 Corinthiers 6:2 | Want Hij zegt: In den aangenamen tijd heb Ik u verhoord, en in den dag der zaligheid heb Ik u geholpen. Ziet, nu is het de welaangename tijd, ziet, nu is het de dag der zaligheid! |
2 Corinthiers 7:10 | Want de droefheid naar God werkt een onberouwelijke bekering tot zaligheid; maar de droefheid der wereld werkt den dood. |