Johannes 2:8 | En Hij zeide tot hen: Schept nu, en draagt het tot den hofmeester; en zij droegen het. |
Johannes 4:33 | Zo zeiden dan de discipelen tegen elkander: Heeft Hem iemand te eten gebracht? |
Johannes 12:24 | Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Indien het tarwegraan in de aarde niet valt, en sterft, zo blijft hetzelve alleen; maar indien het sterft, zo brengt het veel vrucht voort. |
Johannes 15:2 | Alle rank, die in Mij geen vrucht draagt, die neemt Hij weg; en al wie vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage. |
Johannes 15:4 | Blijft in Mij, en Ik in u. Gelijkerwijs de rank geen vrucht kan dragen van zichzelve, zo zij niet in den wijnstok blijft; alzo ook gij niet, zo gij in Mij niet blijft. |
Johannes 15:5 | Ik ben de Wijnstok, [en] gij de ranken; die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen. |
Johannes 15:8 | Hierin is Mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt; en gij zult Mijn discipelen zijn. |
Johannes 15:16 | Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren, en Ik heb u gesteld, dat gij zoudt heengaan en vrucht dragen, en [dat] uw vrucht blijve; opdat, zo wat gij van den Vader begeren zult in Mijn Naam, Hij u [dat] geve. |
Johannes 18:29 | Pilatus dan ging tot hen uit, en zeide: Wat beschuldiging brengt gij tegen dezen Mens? |
Johannes 19:39 | En Nicodemus kwam ook (die des nachts tot Jezus eerst gekomen was), brengende een mengsel van mirre en aloe; omtrent honderd ponden [gewichts]. |
Johannes 20:27 | Daarna zeide Hij tot Thomas: Breng uw vinger hier, en zie Mijn handen, en breng uw hand, en steek ze in Mijn zijde; en zijt niet ongelovig, maar gelovig. |
Johannes 21:10 | Jezus zeide tot hen: Brengt van de vissen, die gij nu gevangen hebt. |
Johannes 21:18 | Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: Toen gij jonger waart, gorddet gij uzelven, en wandeldet, alwaar gij wildet; maar wanneer gij zult oud geworden zijn, zo zult gij uw handen uitstrekken, en een ander zal u gorden, en brengen, waar gij niet wilt. |
Handelingen 2:2 | En er geschiedde haastelijk uit den hemel een geluid, gelijk als van een geweldigen, gedreven wind, en vervulde het gehele huis, waar zij zaten. |
Handelingen 4:34 | Want er was ook niemand onder hen, die gebrek had; want zovelen als er bezitters waren van landen of huizen, die verkochten zij, en brachten den prijs der verkochte [goederen], en legden [dien] aan de voeten der apostelen. |
Handelingen 4:37 | Alzo hij een akker had, verkocht [dien], en bracht het geld, en legde het aan de voeten der apostelen. |
Handelingen 5:2 | En onttrok van den prijs, ook met medeweten zijner vrouw; en bracht een zeker deel, en legde [dat] aan de voeten der apostelen. |
Handelingen 5:16 | En ook de menigte uit de omliggende steden kwamen gezamenlijk te Jeruzalem, brengende kranken, en die van onreine geesten gekweld waren; welke allen genezen werden. |
Handelingen 12:10 | En als zij door de eerste en tweede wacht gegaan waren, kwamen zij aan de ijzeren poort, die naar de stad leidt; dewelke van zelve hun geopend werd. En uitgegaan zijnde, gingen zij een straat voort, en terstond scheidde de engel van hem. |
Handelingen 14:13 | En de priester van Jupiter, die voor hun stad was, als hij ossen en kransen aan de voorpoorten gebracht had, wilde hij offeren met de scharen. |