Efeziers 2:20 | Gebouwd op het fondament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen; |
Efeziers 4:18 | Verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van het leven Gods, door de onwetendheid, die in hen is, door de verharding huns harten; |
Filippenzen 1:1 | Paulus en Timotheus, dienstknechten van Jezus Christus, al den heiligen in Christus Jezus, die te Filippi zijn, met de opzieners en diakenen: |
Filippenzen 1:7 | Gelijk het bij mij recht is, dat ik van u allen dit gevoel, omdat ik in [mijn] hart houde, dat gij, beide in mijn banden, en [in mijn] verantwoording en bevestiging van het Evangelie, gij allen, [zeg ik], mijner genade mede deelachtig zijt. |
Filippenzen 1:27 | Alleenlijk wandelt waardiglijk het Evangelie van Christus, opdat, hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig ben, ik van uw zaken moge horen, dat gij staat in een geest, met een gemoed gezamenlijk strijdende door het geloof des Evangelies; |
Colossenzen 1:6 | Hetwelk tot u gekomen is, gelijk ook in de gehele wereld, en het brengt vruchten voort, gelijk ook onder u, van dien dag af dat gij gehoord hebt, en de genade Gods in waarheid bekend hebt. |
Colossenzen 1:21 | En Hij heeft u, die eertijds vervreemd waart, en vijanden door het verstand in de boze werken, nu ook verzoend, |
Colossenzen 2:13 | En Hij heeft u, als gij dood waart in de misdaden, en [in] de voorhuid uws vleses, mede levend gemaakt met Hem, al [uw] misdaden u vergevende; |
Colossenzen 4:11 | En Jezus, gezegd Justus, welke uit de besnijdenis zijn; deze alleen zijn [mijn] medearbeiders in het Koninkrijk Gods, die mij een vertroosting geweest zijn. |
1 Thessalonicensen 2:14 | Want gij, broeders, zijt navolgers geworden der Gemeenten Gods, die in Judea zijn, in Christus Jezus; dewijl ook gij hetzelfde geleden hebt van uw eigen medeburgers, gelijk als zij van de Joden; |
1 Thessalonicensen 5:8 | Maar wij, die des daags zijn, laat ons nuchteren zijn, aangedaan hebbende het borstwapen des geloofs en der liefde, en [tot] een helm, de hoop der zaligheid. |
2 Thessalonicensen 2:5 | Gedenkt gij niet, dat ik, nog bij u zijnde, u deze dingen gezegd heb? |
1 Timotheus 1:13 | Die te voren een [gods]lasteraar was, en een vervolger, en een verdrukker; maar mij is barmhartigheid geschied, dewijl ik het onwetende gedaan heb in [mijn] ongelovigheid. |
1 Timotheus 2:2 | Voor koningen, en allen, die in hoogheid zijn; opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid. |
1 Timotheus 3:10 | En dat deze ook eerst beproefd worden, [en] dat zij daarna dienen, zo zij onbestraffelijk zijn. |
2 Timotheus 2:19 | Evenwel het vaste fondament Gods staat, hebbende dit zegel: De Heere kent degenen, die de Zijnen zijn; en: Een iegelijk, die den Naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid. |
Titus 1:16 | Zij belijden, dat zij God kennen, maar zij verloochenen [Hem] met de werken, alzo zij gruwelijk zijn en ongehoorzaam, en tot alle goed werk ongeschikt. |
Titus 3:11 | Wetende, dat de zodanige verkeerd is, en zondigt, zijnde bij zichzelven veroordeeld. |
Filemon 1:9 | Zo bid ik [nochtans] liever door de liefde, daar ik zodanig een ben, te weten Paulus, een oud man, en nu ook een gevangene van Jezus Christus. |
Hebreeen 1:3 | Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel [Zijner] heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven te weeg gebracht heeft, is gezeten aan de rechter[hand] der Majesteit in de hoogste [hemelen]; |