Genesis 21:12 | Maar God zeide tot Abraham: Laat het niet kwaad zijn in uw ogen, over den jongen, en over uw dienstmaagd; al wat Sara tot u zal zeggen, hoor naar haar stem; want in Izak zal uw zaad genoemd worden. |
Genesis 21:14 | Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en nam brood, en een fles water, en gaf ze aan Hagar, die leggende op haar schouder; ook [gaf hij haar] het kind, en zond haar weg. En zij ging voort, en dwaalde in de woestijn Ber-seba. |
Genesis 21:22 | Voorts geschiedde het ter zelfder tijd, dat Abimelech, mitsgaders Pichol, zijn krijgsoverste, tot Abraham sprak, zeggende: God is met u in alles, wat gij doet. |
Genesis 21:24 | En Abraham zeide: Ik zal zweren. |
Genesis 21:25 | En Abraham berispte Abimelech ter oorzake van een waterput, dien Abimelechs knechten met geweld genomen hadden. |
Genesis 21:27 | En Abraham nam schapen en runderen, en gaf die aan Abimelech; en die beiden maakten een verbond. |
Genesis 21:28 | Doch Abraham stelde zeven ooilammeren der kudde bijzonder. |
Genesis 21:29 | Zo zeide Abimelech tot Abraham: Wat zullen hier deze zeven ooilammeren, die gij bijzonder gesteld hebt? |
Genesis 21:34 | En Abraham woonde als vreemdeling vele dagen in het land der Filistijnen. |
Genesis 22:1 | En het geschiedde na deze dingen, dat God Abraham verzocht; en Hij zeide tot hem: Abraham! En hij zeide: Zie, [hier] ben ik! |
Genesis 22:3 | Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en zadelde zijn ezel, en nam twee van zijn jongeren met zich, en Izak zijn zoon; en hij kloofde hout tot het brandoffer, en maakte zich op, en ging naar de plaats, die hem God gezegd had. |
Genesis 22:4 | Aan den derden dag, toen hief Abraham zijn ogen op, en zag die plaats van verre. |
Genesis 22:5 | En Abraham zeide tot zijn jongeren: Blijft gij hier met den ezel, en ik en de jongen zullen heengaan tot daar; als wij aangebeden zullen hebben, dan zullen wij tot u wederkeren. |
Genesis 22:6 | En Abraham nam het hout des brandoffers, en legde het op Izak, zijn zoon; en hij nam het vuur en het mes in zijn hand, en zij beiden gingen samen. |
Genesis 22:7 | Toen sprak Izak tot Abraham, zijn vader, en zeide: Mijn vader! En hij zeide: Zie, [hier] ben ik, mijn zoon! En hij zeide: Zie het vuur en het hout; maar waar is het lam tot het brandoffer? |
Genesis 22:8 | En Abraham zeide: God zal Zichzelven een lam ten brandoffer voorzien, mijn zoon! Zo gingen zij beiden samen. |
Genesis 22:9 | En zij kwamen ter plaatse, die hem God gezegd had; en Abraham bouwde aldaar een altaar, en hij schikte het hout, en bond zijn zoon Izak, en legde hem op het altaar boven op het hout. |
Genesis 22:10 | En Abraham strekte zijn hand uit, en nam het mes om zijn zoon te slachten. |
Genesis 22:11 | Maar de Engel des HEEREN riep tot hem van den hemel, en zeide: Abraham, Abraham! En hij zeide: Zie, [hier] ben ik! |
Genesis 22:13 | Toen hief Abraham zijn ogen op, en zag om, en ziet, achter was een ram in de verwarde struiken vast met zijn hoornen; en Abraham ging, en nam dien ram, en offerde hem ten brandoffer in zijns zoons plaats. |