H113 אָדוֹן
vast, sterk, heer, meester

Bijbelteksten

Genesis 18:3En hij zeide: Heere! heb ik nu genade gevonden in Uw ogen, zo gaat toch niet aan Uw knecht voorbij.
Genesis 18:12Zo lachte Sara bij zichzelve, zeggende: Zal ik wellust hebben, nadat ik oud geworden ben, en mijn heer oud is?
Genesis 19:2En hij zeide: Ziet nu, mijne heren! keert toch in ten huize van uw knecht, en vernacht, en wast uw voeten; en gij zult vroeg opstaan, en gaan uws weegs. En zij zeiden: Neen, maar wij zullen op de straat vernachten.
Genesis 23:6Hoor ons, mijn heer! gij zijt een vorst Gods in het midden van ons; begraaf uw dode in de keure onzer graven; niemand van ons zal zijn graf voor u weren, dat gij uw dode niet zoudt begraven.
Genesis 23:11Neen, mijn heer! hoor mij; den akker geef ik u; ook de spelonk, die daarin is, die geef ik u; voor de ogen van de zonen mijns volks geef ik u die; begraaf uw dode.
Genesis 23:15Mijn heer! hoor mij; een land van vierhonderd sikkelen zilvers, wat is dat tussen mij en tussen u? begraaf slechts uw dode.
Genesis 24:9Toen legde de knecht zijn hand onder de heup van Abraham, zijn heer, en hij zwoer hem over deze zaak.
Genesis 24:10En die knecht nam tien kemelen van zijns heren kemelen, en toog heen; en al het goed zijns heren was in zijn hand; en hij maakte zich op, en toog heen naar Mesopotamie, naar de stad van Nahor.
Genesis 24:12En hij zeide: HEERE! God van mijn heer Abraham! doe [haar] mij toch heden ontmoeten, en doe weldadigheid bij Abraham, mijn heer.
Genesis 24:14Zo geschiede, dat die jonge dochter, tot welke ik zal zeggen: Neig toch uw kruik, dat ik drinke; en zij zal zeggen: Drink, en ik zal ook uw kemelen drenken; diezelve [zij], die Gij Uw knecht Izak toegewezen hebt, en dat ik daaraan bekenne, dat Gij weldadigheid bij mijn heer gedaan hebt.
Genesis 24:18En zij zeide: Drink, mijn heer! en zij haastte zich en liet haar kruik neder op haar hand, en gaf hem te drinken.
Genesis 24:27En hij zeide: Geloofd zij de HEERE, de God van mijn heer Abraham, Die Zijn weldadigheid en waarheid niet nagelaten heeft van mijn heer; aangaande mij, de HEERE heeft mij op dezen weg geleid, ten huize van mijns heren broederen.
Genesis 24:35En de HEERE heeft mijn heer zeer gezegend, zodat hij groot geworden is; en Hij heeft hem gegeven schapen, en runderen, en zilver, en goud, en knechten, en maagden, en kemelen, en ezelen.
Genesis 24:36En Sara, de huisvrouw van mijn heer, heeft mijn heer een zoon gebaard, nadat zij oud geworden was; en hij heeft hem gegeven alles, wat hij heeft.
Genesis 24:37En mijn heer heeft mij doen zweren, zeggende: Gij zult voor mijn zoon geen vrouw nemen van de dochteren der Kanaanieten, in welker land ik wone;
Genesis 24:39Toen zeide ik tot mijn heer: Misschien zal mij de vrouw niet volgen.
Genesis 24:42En ik kwam heden aan de fontein; en ik zeide: O, HEERE! God van mijn heer Abraham! zo Gij nu mijn weg voorspoedig maken zult, op welken ik ga;
Genesis 24:44En zij tot mij zal zeggen: Drink gij ook, en ik zal ook uw kemelen putten; dat deze die vrouw zij, die de HEERE aan den zoon van mijn heer heeft toegewezen.
Genesis 24:48En ik neigde mijn hoofd, en aanbad den HEERE; en ik loofde den HEERE, den God van mijn heer Abraham, Die mij op den rechten weg geleid had, om de dochter des broeders van mijn heer voor zijn zoon te nemen.
Genesis 24:49Nu dan, zo gijlieden weldadigheid en trouw aan mijn heer doen zult, geeft het mij te kennen; en zo niet, geeft het mij [ook] te kennen, opdat ik mij ter rechter- of ter linkerhand wende.

Mede mogelijk dankzij

BoekenBoeken