H335 אַי
waarom, of, (van -) waar, (uit, langs -) welk, waar, door wat, van waar, het komt, hoe, welke, uit

Bijbelteksten

Job 28:12Maar de wijsheid, van waar zal zij gevonden worden? En waar is de plaats des verstands?
Job 28:20Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands?
Job 35:10Maar niemand zegt: Waar is God, mijn Maker, Die de psalmen geeft in den nacht?
Job 38:19Waar is de weg, [daar] het licht woont? En de duisternis, waar is haar plaats?
Job 38:24Waar is de weg, [daar] het licht verdeeld wordt, [en] de oostenwind zich verstrooit op de aarde?
Prediker 2:3Ik heb in mijn hart nagespeurd, om mijn vlees op te houden in den wijn, (nochtans leidende mijn hart in wijsheid) en om de dwaasheid vast te houden, totdat ik zou zien wat den kinderen der mensen het best ware, dat zij doen zouden onder den hemel, [gedurende] het getal der dagen huns levens.
Prediker 11:6Zaai uw zaad in den morgenstond, en trek uw hand des avonds niet af; want gij weet niet, wat recht wezen zal, of dit of dat, of dat die beide te zamen goed zijn zullen.
Jesaja 19:12Waar zijn nu uw wijzen? Dat zij u nu te kennen geven of vernemen, wat de HEERE der heirscharen beraadslaagd heeft tegen Egypte.
Jesaja 50:1Alzo zegt de HEERE: Waar is de scheidbrief van ulieder moeder, waarmede Ik haar weggezonden heb? Of wie is er van Mijn schuldeisers, aan wien Ik u verkocht heb? Ziet, om uw ongerechtigheden zijt gij verkocht, en om uw overtredingen is uw moeder weggezonden.
Jesaja 66:1Alzo zegt de HEERE: De hemel is Mijn troon, en de aarde is de voetbank Mijner voeten; waar zou dat huis zijn, dat gijlieden Mij zoudt bouwen, en waar is de plaats Mijner rust?
Jeremia 5:7Hoe zou Ik over zulks u vergeven? Uw kinderen verlaten Mij, en zweren bij hen, die geen God zijn; als Ik hen verzadigd heb, zo bedrijven zij overspel, en verzamelen bij hopen in het hoerenhuis.
Jeremia 6:16Zo zegt de HEERE: Staat op de wegen, en ziet toe, en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg zij, en wandelt daarin; zo zult gij rust vinden voor uw ziel; maar zij zeggen: Wij zullen [daarin] niet wandelen.
Jona 1:8Toen zeiden zij tot hem: Verklaar ons nu, om wiens wil ons dit kwaad [overkomt]. Wat is uw werk en van waar komt gij? Welk is uw land en van welk volk zijt gij?
Nahum 3:17Uw gekroonden zijn als de sprinkhanen, en uw krijgsoversten als de grote kevers, die zich in de heiningmuren legeren in de koude der dagen; wanneer de zon opgaat, zo vliegen zij weg, alzo dat hun plaats onbekend is, waar zij geweest zijn.

Mede mogelijk dankzij

Doneer Aantekeningen bij de Bijbel