1 Samuel 1:1 | Daar was een man van Ramathaim-Zofim, van het gebergte van Efraim, wiens naam was Elkana, een zoon van Jerocham, den zoon van Elihu, den zoon van Tochu, den zoon van Zuf, een Efrathiet. |
1 Kronieken 12:20 | Toen hij naar Ziklag toog, vielen tot hem uit Manasse: Adnah, en Jozabad, en Jediael, en Michael, en Jozabad, en Elihu, en Zillethai; hoofden der duizenden, die in Manasse waren. |
1 Kronieken 26:7 | De kinderen van Semaja waren Othni, en Refael, en Obed, [en] Elzabad, zijn broeders, kloeke lieden; Elihu, en Semachja. |
1 Kronieken 27:18 | Over Juda was Elihu, uit de broederen van David; over Issaschar was Omri, de zoon van Michael; |
Job 32:2 | Zo ontstak de toorn van Elihu, den zoon van Baracheel, den Buziet, van het geslacht van Ram; tegen Job werd zijn toorn ontstoken, omdat hij zijn ziel meer rechtvaardigde dan God. |
Job 32:4 | Doch Elihu had gewacht op Job in het spreken, omdat zij ouder van dagen waren dan hij. |
Job 32:5 | Als dan Elihu zag, dat er geen antwoord was in den mond van die drie mannen, ontstak zijn toorn. |
Job 32:6 | Hierom antwoordde Elihu, de zoon van Baracheel, den Buziet, en zeide: Ik ben minder van dagen, maar gijlieden zijt stokouden; daarom heb ik geschroomd en gevreesd, ulieden mijn gevoelen te vertonen. |
Job 34:1 | Verder antwoordde Elihu, en zeide: |
Job 35:1 | Elihu antwoordde verder, en zeide: |
Job 36:1 | Elihu ging nog voort, en zeide: |