H582 אֱנוֹשׁ
mens(en), mannelijk, lieden, mannelijke nakomeling, man, man(nen)

Bijbelteksten

1 Samuel 29:11Toen maakte zich David vroeg op, hij en zijn mannen, dat zij des morgens weggingen, om weder te keren in het land der Filistijnen; de Filistijnen daarentegen togen op naar Jizreel.
1 Samuel 31:3En de strijd werd zwaar tegen Saul; en de mannen, die met den boog schieten, troffen hem aan, en hij vreesde zeer voor de schutters.
2 Samuel 2:29Abner dan en zijn mannen gingen dienzelfden gansen nacht over het vlakke veld; en zij gingen over de Jordaan en wandelden het ganse Bithron door, en kwamen tot Mahanaim.
2 Samuel 5:21En zij lieten hun afgoden aldaar; en David en zijn mannen namen ze op.
2 Samuel 10:5Als zij dit David lieten weten, zo zond hij hun tegemoet; want deze mannen waren zeer beschaamd. En de koning zeide: Blijft te Jericho, totdat uw baard weder gewassen zal zijn, komt dan weder.
2 Samuel 11:17Als nu de mannen der stad uittogen en met Joab streden, vielen er van het volk, van Davids knechten, en Uria, de Hethiet, stierf ook.
2 Samuel 12:1En de HEERE zond Nathan tot David. Als die tot hem inkwam, zeide hij tot hem: Er waren twee mannen in een stad, de een rijk en de ander arm.
2 Samuel 17:12Dan zullen wij tot hem komen, in een der plaatsen, waar hij gevonden wordt, en hem gemakkelijk overvallen, gelijk als de dauw op den aardbodem valt; en er zal van hem, en van al de mannen, die met hem zijn, ook niet een worden overgelaten.
2 Samuel 23:17En zeide: Het zij verre van mij, o HEERE, dat ik dit zou doen; zou [ik drinken] het bloed der mannen, die heengegaan zijn met gevaar van hun leven? En hij wilde het niet drinken. Dit deden die drie helden.
1 Koningen 9:27En Hiram zond met die schepen zijn knechten, scheepslieden, kenners van de zee, met de knechten van Salomo.
1 Koningen 11:18En zij maakten zich op van Midian, en kwamen tot Paran; en namen met zich mannen van Paran, en kwamen in Egypte tot Farao, den koning van Egypte, die hem een huis gaf, en hem voeding toezeide, en hem een land gaf.
1 Koningen 20:17En de jongens van de oversten der landschappen togen eerst uit. Doch Benhadad zond [enigen] uit, en zij boodschapten hem, zeggende: Uit Samaria zijn mannen uitgetogen.
1 Koningen 21:10En zet tegenover hem twee mannen, zonen Belials, die tegen hem getuigen, zeggende: Gij hebt God en den koning gezegend; en voert hem uit, en stenigt hem, dat hij sterve.
2 Koningen 2:7En vijftig mannen van de zonen der profeten gingen henen, en stonden tegenover van verre; en die beiden stonden aan de Jordaan.
2 Koningen 5:24Als hij nu op de hoogte kwam, nam hij ze van hun hand, en bestelde ze in een huis; en hij liet de mannen gaan, en zij togen heen.
2 Koningen 12:15Daartoe eisten zij geen rekening van de mannen, wien zij dat geld in hun handen gaven, om aan degenen, die het werk deden, te geven; want zij handelden trouwelijk.
2 Koningen 24:16En alle kloeke mannen tot zeven duizend, en timmerlieden en smeden tot een duizend, [en] alle helden, die ten oorlog geoefend waren; dezen bracht de koning van Babel gevankelijk naar Babel.
2 Koningen 25:19En uit de stad nam hij een hoveling, die over de krijgslieden gesteld was, en vijf mannen uit degenen, die des konings aangezicht zagen, die in de stad gevonden werden, mitsgaders den oversten schrijver des heirs, die het volk des lands ten oorlog opschreef, en zestig mannen van het volk des lands, die in de stad gevonden werden.
1 Kronieken 4:22Daartoe Jokim, en de mannen van Chozeba, en Joas, en Saraf (die over de Moabieten geheerst hebben) en de Jasubilehem; doch deze dingen zijn oud.
1 Kronieken 5:18Van de kinderen van Ruben, en van de Gadieten, en van den halven stam van Manasse, van de strijdbaarste mannen, schild en zwaard dragende, en den boog spannende, en ervaren in den krijg, waren vier en veertig duizend zevenhonderd en zestig, uitgaande in het heir.

Mede mogelijk dankzij

Doneer Aantekeningen bij de Bijbel