H639 אַף
neusvleugel, neus, gelaat, toorn, aangezicht, aanschijn, neus(ringen)

Bijbelteksten

Nehemia 8:7En Ezra loofde den HEERE, den groten God; en al het volk antwoordde: Amen, amen! met opheffing hunner handen, en neigden zich, en aanbaden den HEERE, met de aangezichten ter aarde.
Nehemia 9:17En zij hebben geweigerd te horen, en niet gedacht aan Uw wonderen, die Gij bij hen gedaan hadt, en hebben hun nek verhard, en in hun wederspannigheid een hoofd gesteld, om weder te keren tot hun dienstbaarheid. Doch Gij, een God van vergevingen, genadig en barmhartig, lankmoedig, en groot van weldadigheid, hebt hen evenwel niet verlaten.
Job 4:9Van den adem Gods vergaan zij, en van het geblaas van Zijn neus worden zij verdaan.
Job 9:5Die de bergen verzet, dat zij het niet gewaar worden, Die ze omkeert in Zijn toorn;
Job 9:13God zal Zijn toorn niet afkeren; onder Hem worden gebogen de hovaardige helpers.
Job 14:13Och, of Gij mij in het graf verstaakt, mij verborgt, totdat Uw toorn zich afkeerde; dat Gij mij een bepaling steldet, en mijner gedachtig waart!
Job 16:9Zijn toorn verscheurt, en Hij haat mij; Hij knerst over mij met Zijn tanden; mijn wederpartijder scherpt zijn ogen tegen mij.
Job 18:4O gij, die zijn ziel verscheurt door zijn toorn! Zal om uwentwil de aarde verlaten worden, en zal een rots versteld worden uit haar plaats?
Job 19:11Daartoe heeft Hij Zijn toorn tegen mijn ontstoken, en mij bij Zich geacht als Zijn vijanden.
Job 20:23Er zij [wat] om zijn buik te vullen; [God] zal over hem de hitte Zijns toorns zenden, en over hem regenen op zijn spijze.
Job 20:28De inkomste van zijn huis zal weggevoerd worden; het zal al henenvloeien in den dag Zijns toorns.
Job 21:17Hoe dikwijls geschiedt het, dat de lamp der goddelozen uitgeblust wordt, en hun verderf hun overkomt; dat [God hun] smarten uitdeelt in Zijn toorn!
Job 27:3Zo lang als mijn adem in mij zal zijn, en het geblaas Gods in mijn neus;
Job 32:2Zo ontstak de toorn van Elihu, den zoon van Baracheel, den Buziet, van het geslacht van Ram; tegen Job werd zijn toorn ontstoken, omdat hij zijn ziel meer rechtvaardigde dan God.
Job 32:3Zijn toorn ontstak ook tegen zijn drie vrienden, omdat zij, geen antwoord vindende, nochtans Job verdoemden.
Job 32:5Als dan Elihu zag, dat er geen antwoord was in den mond van die drie mannen, ontstak zijn toorn.
Job 35:15Maar nu, dewijl het niets is, dat Zijn toorn [Job] bezocht heeft, en Hij [hem] niet zeer in overvloed doorkend heeft;
Job 36:13En die met het hart huichelachtig zijn, leggen toorn op; zij roepen niet, als Hij hen gebonden heeft.
Job 40:6Strooi de verbolgenheden uws toorns uit, en zie allen hoogmoedige, en verneder hem!
Job 40:19Zou men hem voor zijn ogen kunnen vangen? Zou men [hem] met strikken den neus doorboren kunnen?

Mede mogelijk dankzij

StudieboekenStudieboeken