H639 אַף
neusvleugel, neus, gelaat, toorn, aangezicht, aanschijn, neus(ringen)
Job 40:21 | Zult gij hem een bieze in den neus leggen, of met een doorn zijn kaak doorboren? |
Job 42:7 | Het geschiedde nu, nadat de HEERE die woorden tot Job gesproken had, dat de HEERE tot Elifaz, den Themaniet, zeide: Mijn toorn is ontstoken tegen u, en tegen uw twee vrienden, want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job. |
Psalm 2:5 | Dan zal Hij tot hen spreken in Zijn toorn, en in Zijn grimmigheid zal Hij hen verschrikken. |
Psalm 2:12 | Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij [op] den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen. |
Psalm 6:2 | O HEERE, straf mij niet in Uw toorn, en kastijd mij niet in Uw grimmigheid! |
Psalm 7:7 | Sta op, HEERE, in Uw toorn, verhef U om de verbolgenheden mijner benauwers, en ontwaak tot mij; Gij hebt het gericht bevolen. |
Psalm 10:4 | De goddeloze, gelijk hij zijn neus omhoog steekt, onderzoekt niet; al zijn gedachten zijn, dat er geen God is. |
Psalm 18:9 | Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden daarvan aangestoken. |
Psalm 18:16 | En de diepe kolken der wateren werden gezien, en de gronden der wereld werden ontdekt, van Uw schelden, o HEERE! van het geblaas des winds van Uw neus. |
Psalm 21:10 | Gij zult hen zetten als een vurigen oven ter tijd uws [toornigen] aangezichts; de HEERE zal hen in Zijn toorn verslinden, en het vuur zal hen verteren. |
Psalm 27:9 | Verberg Uw aangezicht niet voor mij, keer Uw knecht niet af in toorn; Gij zijt mijn Hulp geweest, begeef mij niet, en verlaat mij niet, o God mijns heils! |
Psalm 30:6 | Want een ogenblik is er in Zijn toorn, [maar] een leven in Zijn goedgunstigheid; des avonds vernacht het geween, maar des morgens is er gejuich. |
Psalm 37:8 | [He.] Laat af van toorn, en verlaat de grimmigheid; ontsteek u niet, immers [niet], om kwaad te doen. |
Psalm 55:4 | Om den roep des vijands, vanwege de beangstiging des goddelozen; want zij schuiven ongerechtigheid op mij, en in toorn haten zij mij. |
Psalm 56:8 | Zouden zij om [hun] ongerechtigheid vrijgaan? Stort de volken neder in toorn, o God! |
Psalm 69:25 | Stort over hen Uw gramschap uit; en de hittigheid Uws toorns grijpe hen aan. |
Psalm 74:1 | Een onderwijzing, voor Asaf. O God! waarom verstoot Gij in eeuwigheid? [Waarom] zou Uw toorn roken tegen de schapen Uwer weide? |
Psalm 76:8 | Gij, vreselijk zijt Gij; en wie zal voor Uw aangezicht bestaan, van den tijd Uws toorns af? |
Psalm 77:10 | Heeft God vergeten genadig te zijn? Heeft Hij Zijn barmhartigheden door toorn toegesloten? Sela. |
Psalm 78:21 | Daarom hoorde de HEERE, en werd verbolgen; en een vuur werd ontstoken tegen Jakob, en toorn ging ook op tegen Israel; |